noemt de Redenaar den Hoogen Bijstand des Heeren, als de voornaamste, en als het onderwerp zijner rede, naar Matth. XXVIII:20. Hij geeft zijn plan niet aan, maar hetzelve loopt dus af. De grootheid van 's Heilands belofte, op zichzelve, in haren gewigtigen en wijduitgestrekten inhoud beschouwd zijnde, wordt dezelve om hare noodzakelijkheid, zoo voor de Apostelen, als voor alle Evangeliedienaren, als eene groote belofte aangewezen, en, eindelijk, om de magt, liefde en trouw van Hem, die ze gaf. Hierop wordt derzelver vervulling aangetoond, ten tijde der Apostelen, in de volgende geschiedenis der Kerk, (waar de lezer naar drie aanteekeningen gewezen wordt, zijnde alleen woordelijke uittreksels uit van hamelsveld en reiche) en in onze dagen. Dit laatste is het uitvoerigste uitgedijd, en moest het ook. Het wordt met verscheidene bewijzen gestaafd, en de gebruikelijke aanspraken komen hier, zeer te pas, in. Onder dezelve is die aan den President en Secretaris der Evang. Luthersche Synode vooral regt treffelijk. Het laatste deel der Redevoering is eene zoogenoemde toepasselijke beschouwing van den invloed der belangstelling in 's Heilands belofte op zijne dienaren in het werk des Evangelies, ter opwekking ook der gemeente. Die belangstelling geeft kracht aan den hun toevertrouwden last; zij is de grootste aanmoediging tot getrouwheid; zij ondersteunt den ijver, en bezielt met ootmoed en vertrouwen. Dit alles wordt met eene korte opwekking aan de Gemeente besloten.
Iets buitengewoons behelst deze Rede nu niet, noch kunnen wij zeggen, dat zij op den roem van die voortreffelijkheid aanspraak heeft, welke men, in vele Leerredenen, thans gewoon is te ontdekken. De taal is zuiver, en deftig - ja, zoo moeten wij het noemen - de stijl. Doch, dat van deinse toch zijne volzinnen bekorte! Bl. 11, ‘Gelijk-bogen.’ is er een van maar 28 regels. Hij zie voorts bl. 22: ‘Dezelfde-opgeeft;’ bl. 23: ‘Het laatst-gekeerd heeft’ enz. Hier en daar hadden wij ook gaarne de bepalingen duidelijker ge-