opmerke. Voor zekere zeer weinig geoefende huisvaders moge die uitvoerigheid al eens noodig zijn, de meer geoefenden behoeven en verlangen slechts wenken; en het is hun aangenaam, dat het boek hun ruimte laat tot uitbreiding en gemoedelijke toespraak bij het voorlezen aan hun gezin. En wij gelooven, dat dit werk wel het meest bij beschaafdere en meergeoefende Godsdienstvrienden, voor het huisselijk gebruik, zijn publiek zal vinden.
Wat onze andere kleine aanmerking betreft, dat het boek geheel en overal voor alle Protestanten, zonder onderscheid, moest zijn ingerigt, zoo is deze aanmerking op dit tweede deel, dunkt ons, van mindere toepassing, en merkten wij nu of dan met genoegen op, dat de Schrijver dit inderdaad ten oogmerk had. Het volgende is er, onder anderen, eene proeve van: ‘Geloof aan God, liefde tot God, en om Gods wil liefde jegens elkander, zijn de vorderingen van het nieuwe verbond, aan welker voldoening het eeuwig zalig-leven verbonden is. Dit verbond is gevestigd op de vergeving onzer zonden, ons te weeg gebragt door den dood van Jezus Christus, Gods Zoon. Dit verzekert onze Heer onmiskenbaar duidelijk bij deze instelling des Avondmaals.’ (XXVIII:48.) ‘Het zij men dan dit verband tusschen den dood van Christus en de vergeving onzer zonden vinde in de regtvaardigheid Gods, die de handhaving zijner wetten vorderde; hetzij in de behoefte der menschen, die zoodanig offer van Gods liefde noodig had, om aan dezelve te kunnen gelooven; hetzij in den aard der vergeving, welke, alzoo dezelve bestaat, niet in de kwijtschelding van willekeurige straffen, maar in de opheffing van de noodzakelijke en natuurlijke gevolgen der zonden, niet dan door den dood eens waardigen zoenoffers kon plaats hebben; hetzij geene dezer redenen ons voldoen kan; dat nogtans dit verband bestaat, moeten wij gelooven, omdat Jezus Christus het uitdrukkelijk geleerd heeft, die van den Vader geheiligd en in de wereld gezonden is, om ons de groote waarheid te verkondigen, op welke wij buiten zijne