| |
Gethsemané. Door B. Klefeker, Theol. Doct. en eerste Prediker bij de Jacobi-Kerk te Hamburg. Naar den tweeden Druk uit het Hoogduitsch, door S.E. Wieling, Leeraar bij de Doopsgezinde Gemeente te Midwolde, enz. Te Groningen, bij W. Wouters. 1820. In gr. 8vo. 326 Bl. f 2-12-:
Hoe meer zich, bij den voortgang van waar Evangelielicht, de waarheid ontwikkelt, dat het eindoogmerk van Jezus leven en sterven was: zedelijke verbetering van het menschelijk geslacht - zoo veel rijker, schooner en vruchtbaarder moet ook de beschouwing van zijn lijden worden. Want waar verschijnt de mensch meer in zijne waarachtige zedelijke grootheid, dan daar, waar hij het hoofd biedt aan smaad en smart, en alzoo bewijst, dat er een hooger idée in hem leeft, waarvoor de wereld met hare smarten zwichten moet, omdat het sterker is dan de wereld? Het is dus juist zulk een lijden, dat tot het hart spreekt, en de hoogere waarheden met eene kracht uitdrukt, die geene menschelijke taal ooit uitoesenen kan. En zouden wij dan aarzelen, zoodanig lijden, dat aldus ons overtuigt, met reine geestdrift voor zedelijke volmaaktheid bezielt, met schaamte over eigene zwakheid en aardsgezindheid vervult, en ons het aanwezen van eene zaligheid des geestes waarborgt, die met de wereld niets gemeen heeft, een verzoenend lijden te heeten? Het zij zoo, dat deze benaming uit den Joodschen offerdienst is medegebragt in de Christelijke leer; het blijft toch te allen tijde waar, dat al wat ons heiligt, ons zedelijk hooger stemt, ons vervult met de overtuiging, dat ons waarachtig welzijn niet berust bij de aarde, maar in de kinderlijke vereeniging met het Opperwezen, ons inderdaad
| |
| |
met God hereenigt; en welk woord drukt deze hereeniging beknopter in alle bijzonderheden uit, dan: verzoening?
Maar nu zijn wij, Christenen, dan toch ook verpligt, van deze verzoening Christelijk te spreken, en niet Joodsch. Zoo waar het is, dat, in bovengenoemden zin, het bloed van Jezus ons van onze zonden reinigt, zoo is het volstrekt tegen de bedoeling des Bijbels, en doet bij hen, die met een denkend hoofd naar waarheid zoeken, voorzeker zeer veel kwaad, wanneer, bij de prediking van Jezus lijden en sterven, bloed, offer en verzoening, in Joodschen zin, steeds op den voorgrond staan. En men kan niet ontkennen, dat, bij alle verbetering van godsdienstige voordragt, dit evenwel nog meer dan te veel plaats heeft - ten minste zoo plaats heeft, dat den hoorder de reine zin dier woorden niet genoeg wordt voorgehouden; hij, integendeel, (‘ter verschooning van menschelijke zwakheid,’ heet het bij den Leeraar, die er zelf iets anders bij denkt) altijd nog op zijne Joodsch-Christelijke opvattingen zachtelijk ter ruste wordt nedergelegd.
Bekend met dit en soortgelijke wangebruiken der lijdensgeschiedenis, en om tot eene meer doelmatige beziging van deze iets bij te dragen, heeft de Eerw. klefeker het werkje vervaardigd, hetwelk wij hiermede aankondigen. De inleiding vermeldt de voornaamste misbruiken, welke er bij de overweging der lijdensgeschiedenis van Jezus plaats hebben; want de Schrijver acht het noodzakelijk, (en zulks zeer te regt) om het, eer hij tot de beschouwing van den Heiland in Gethsemané overgaat, met zijne lezers eens te zijn over het standpunt, uit hetwelk Jezus lijden in het algemeen moet beschouwd worden. Dezen, namelijk, letten op hetzelve, om aandoeningen op te wekken, en vertegenwoordigen zich daarom meest de schrikkelijke tooneelen van 's Heilands soltering. Anderen bepalen zich tot het wonderbare en buitengewone, dat de geschiedenis van Jezus lijden en sterven vermeldt. Nog anderen houden zich alleen bij het laatste gedeelte van dit lijden op, bij Jezus dood,
| |
| |
en deszelfs verzoenende kracht. Allen lof verdient de gematigdheid, waarmede klefeker deze misbruiken afkeurt, en de middelweg, welken hij bij de teregtwijzing van dezelve inslaat; zoodat wij in zijn werk in het geheel geenen beeldstormers arbeid, maar dien van den waarachtig verlichten, bijbelschen Christen vinden, en die het spoor der stelselleer alleen dàn verlaat, wanneer deze, naar zijn gevoel, te eenzijdig, of te dor, of te Joodsch predikt. Zoo, b.v., heet het, ten aanzien van het laatstgenoemde misbruik, onder anderen: ‘Wie zoude, als vereerder van Jezus, datgene, hetwelk zijn werk op aarde als voltooide en bekroonde - wie zoude den dood, die zoo geheel in het plan van God en van Jezus tot heil der menschen lag, kunnen of durven uitsluiten van de reeks zijner overdenkingen? Wie, die aan de eigene en duidelijke verzekering van Jezus geloof wil slaan, zoude ooit de naauwe betrekking, in welke deze dood tot het heil en de verlossing der menschen staat, in twijfel trekken of onverschillig voorbijzien?.... Vergeet echter ook niet, dat dezen dood een gansch verdienstvol, en met denzelven in naauw verband staand leven voorafging, - dat niet eerst in de laatste oogenblikken van dit leven het lijden des Verlossers begon, - dat Hij, op wien gij uw vertrouwen stelt, integendeel gedurende zijn gansche leven op aarde zoo menige verzoeking onderging, en onder elke van deze verzoekingen ten uwen beste zich bezig hield en onvermoeid werkzaam was tot het groote doel, om uwe en uwer broederen verlossing, dat is, uwe bevrijding van het verderf der zonde, het weder verkrijgen van uwe zedelijke waarde en uwe geheele gelukzaligheid te bevorderen, die het gevolg is van Gode welbehagelijke gezindheden en van eenen waarlijk vromen, deugdzamen wandel. In welke betrekkingen gij Hem ziet handelen, overal ziet gij in Jezus den wijzen, vromen, geheel onschuldigen mensch, den getrouwen Godvereerder, den grootmoedigen,
belangeloozen, onvermoeid werkzamen, voor het heil van
| |
| |
vriend en vijand zich opofferenden, elk lijden gewillig dragenden menschenvriend. En die moest Hij immers ook zijn, zoo zijn dood eene verhevene beduidenis zoude hebben, en de aanwijzingen van deszelfs doel werkelijk geloof zouden verdienen. Waarlijk, alleen in verband met het gansche leven van Jezus, wordt zijn dood voor ons, wat dezelve zijn moet - onderpand onzer begenadiging bij God.’
Deze aanhaling toont nu ook den geest des werks aan. Te schetsen, te ontleden, ten verpligtenden voorbeelde voor te houden Jezus Goddelijke grootheid, gedurende al de tooneelen in den hof, doorstralende in alle bijzonderheden zijner houding en zijns gedrags, ten aanzien van zijne angsten, en met opzigt tot alle personen, die met hem in aanraking waren - ziet daar het doel des werks. De eerste afdeeling bevat: 1. Jezus in de eenzaamheid. 2. Hij kampt in hevigen angst der ziel. 3. Hij zoekt den troost der getrouwe vriendschap. 4. Hij zoekt verligting in het gebed. 5. Hij erlangt verligting en versterking van God op zijn gebed. 6. Hij vindt zijne leerlingen slapende. 7. Hij is ook nu nog bedacht op de versterking van zijne vrienden. 8. Hij betoont zachtmoedigheid omtrent zijnen verrader. 9. In zijn gedrag omtrent zijne vijanden wordt zijne grootheid zigtbaar. 10. Hij geeft eene zachte teregtwijzing aan den onbedachtzamen Petrus. 11. Hij zorgt voor de veiligheid zijner leerlingen. 12. Zijne kalme gelatenheid een gevolg van zijn vertrouwen op God en van zijne gehoorzaamheid aan God. - De tweede afdeeling bevat kortere overdenkingen, tot de hoofdgebeurtenis betrekking hebbende: 1. De nacht. 2. De sterrenhemel. 3. De geest is gewillig, maar het vleesch zwak. 4. Waken en slapen. 5. Bidt, opdat gij niet in verzoeking valt. 6. Getrouwe vriendschap, aan lijdenden bewezen. 7. Petrus. 8. Judas. 9. Ik heb niemand der genen, die gij mij gegeven hebt, verloren. 10. Zal ik den drinkbeker niet drinken, dien de Vader mij gegeven heeft? 11. God is Vader en - mijn Vader. - Wij kunnen niet ontveinzen, dat deze tweede afdeeling ons minder ter zake
| |
| |
dienende, of ook minder noodig, is voorgekomen. Algemeene bespiegelingen, toch, over nacht en sterrenhemel, over waken en slapen, behoeven juist niet uit de beschouwing van Gethsemané te worden afgeleid. Wat niet onmiddellijk met Gethsemané in verband staat, behoort eigenlijk niet in een werk, dat ‘Gethsemané’ heet; en wat er wel mede in verband staat, waarom dat niet in de hoofdgebeurtenis ingevlochten?
De stijl des werks is vloeijend, zuiver, eenvoudig, kort en klaar. Ieder punt is wèl uitgewerkt; somwijlen dacht ons, wijdloopig genoeg. Ook de Eerw. Vertaler verdient den lof eener keurige overbrenging. |
|