geschiktheid tot het predikambt. Het schijnt meer dan luim, het schijnt eene bijzondere reden geweest te zijn, die hem bewoog, dit opstel uit te geven. Hij gaf deze Leerrede in de Gemeente van Leerbroek, daar hij voor zijnen nabuur aldaar, die door Z.M. Emeritus was verklaard, het Leeraarswerk eindigde. Zuiverheid van stijl en taal, kortheid en duidelijkheid kenmerken dit stuk. Hij wilde den Christelijken pligt voorstellen, die het gevolg moet zijn van de Evangelieprediking. Eerst heldert hij den tekst op: het beeld, hetgene door dat beeld wordt voorgesteld, en het oogmerk van den Apostel met deze voorstelling. Het dewijl (ὁτι) in de Staten-overzetting, vs. 13, zet hij over (ὁ, τι) alles, wat; welke opvatting, zegt hij, in de oorspronkelijke taal, eene niet geringe aanbeveling ontmoet. Het gebouw is de Gemeente van Jezus, de deelen alzoo, goud, zilver enz., geene leeringen, maar menschen. Het vuur is dat alles, door hetwelk onder menschen innerlijke verkleefdheid aan Christus, van uiterlijken schijn, geweldig ontdekt wordt. De bouwlieden zijn de predikers van het Evangelie. Van het: ‘zelf zal hij behouden worden; doch alzoo als door vuur,’ geest hij deze omschrijving: Indien zij hun geloof en hunne verwachting in Christus blijven behouden, hetwelk voor hen mogelijk is, kunnen zij (die leeraars) behouden worden; doch niet dan met het uitersle gevaar van asvallig te worden. Het is met hen, als met onvoorzigtige bouwlieden, die, door eigene schuld, hun leven in gevaar brengen, en hetzelve niet dan ter naauwernood uit den brand redden. Wij gaven deze opvatting opzettelijk aan voor den nadenkenden;
niemand zal zich beklagen, dat hij er deze Leerrede over nazie. In een tweede stuk stelt hij het gedrag, dat de tekst den Corintheren aanprijst, als pligtmatig voor, ook voor de tegenwoordige Christenen. Het geldt wel eerst de Leeraars, maar dat stipt de Spreker slechts aan, daar hij geenen Leeraar thans inzegende; maar hij drukt daarop: de Gemeente, welker Leeraars dit gold, moet dit tevens voor zichzelve aanzien, als een zijdelingsch bevel des