| |
Galerie historique des Contemporains, ou nouvelle Biographie. Tom. VII. M-P. Tom. VIII. Q-Z. Bruxelles, chez Wahlen. 1820. 8vo. 926 pages.
Deze twee Deelen, welke dit werk besluiten, zijn vooral rijk, door de menigte, de bekendheid en het gewigt van vele der daarin behandelde personen voor de Geschiedenis der laatste jaren. Men beoordeele zulks uit de volgende opgave (behalve nog verscheidene anderen, die ook eene meer of min gewigtige rol op het wereldtooneel gespeeld, doch niet zóó op den voorgrond gestaan hebben): maximiliaan joseph, Koning van Beijeren, merlin, metternich winneburg (de bekende Oostenrijksche Staatsdienaar, wat te kort en oppervlakkig behandeld), miranda, monröe, Sir john moore, moreau, morillo (de bekende Spaansche Bevelhebber tegen de opstandelingen in Zuid-Amerika, zeer uitvoerig geschilderd), napoleon bonaparte (73 bladzijden in 2 kolommen, kleine druk; wij zullen daarop terugkomen), necker, ney, van der noot, orleans (lodewijk filips joseph) naderhand filips egalité, de bekende Neef en vijand van lodewijk XVI, zijn Zoon de Hertog van Chartres of tegenwoordige Hertog van Orleans, de orlows, oudinot (reggio), thomas payne, pichegru, Paus pius VI, pius VII, pitt (william) de Zoon, regnaud de st. jean d'angely,
| |
| |
reveillère lépeaux, robespierre, saint just, schimmelpenninck (zeer uitvoerig, en, zoo veel wij kunnen nagaan, volkomen naar waarheid; er zijn daarin vele minbekende bijzonderheden), sheridan, sidmouth (addington), sieyes, sidney smith, soult (zeer uitvoerig), stanislaus augustus, Koning van Polen, suchet (albufera), suwarow, talleyrand périgord (vol onderhoudende Anekdoten, omtrent zijne betrekkingen met napoleon en Mevrouw staal), tallien, talma (insgelijks zeer vermakelijk door kleine trekken, die, wanneer ze waar zijn, nog al eenig licht op het karakter van napoleon verspreiden), tippoe-saïb, vandamme, vergniaud (met brissot een van de hoofden der Gironde in 1792 en 1793), wellesley, wellesley-pole, wellington, wrede, en york (Hertog van). Hoe belangrijk voor de Geschiedenis konden de levensberigten van zoo vele personen, die op dezelve den onmiddellijksten invloed hebben uitgeoesend, niet worden, wanneer dezelve met onpartijdigheid, of ten minste zonder een vooraf opgevat stelsel van lof en blaam uit te deelen, waren behandeld! Doch bij vele verdiensten dezer verzameling, bij eene menigte, vooral kleine, kenschetsende bijzonderheden, die men hier vindt, stuit men toch gedurig op die partijzucht, waarover wij ook bij vorige Deelen reeds hebben geklaagd. Hoewel men gereedelijk de dwingelandij van napoleon erkent, moet echter, wanneer het de zaak van Frankrijk, van de Fransche Omwenteling, van het Fransche Leger tegen Europa geldt, Europa altijd
ongelijk, Frankrijk en het Fransche Leger altijd gelijk hebben; terwijl een geweldige haat tegen de Bourbons overal doorstraalt. Zoo wordt de daad van moreau, uit de zuiverste vaderlandsliefde ondernomen, om Frankrijk aan het ondragelijk juk van den Corsicaan te ontrukken, genoemd, ontrouw aan zijnen roem, en vereeniging met de vijanden van zijn Vaderland; een stap,
| |
| |
door het gevoelen aller Volken en door de ware eer gewraakt; terwijl men moreau zelven dorst naar wraak toeschrijft. In napoleon's levensschets, die voor 't overige zeer wel gesteld en eene gewigtige bijdrage is tot het staatkundig leven van dit zonderlinge verschijnsel in de Geschiedenis, wordt het ellendige vertelseltje van gebrek aan kruid, en den zotten Korporaal, die de brug liet springen, - niet de neêrlaag der Franschen, die de overwinning hadden behaald - als oorzaken van den tegenspoed bij Leipzig opgegeven, letterlijk volgens de Bulletins, waarvan de leugenachtigheid toenmaals te Parijs tot een spreekwoord geworden was. Doch men erkent de onregtvaardigheid van den inval in Spanje. Een trek, die den tiran geheel schildert, is een antwoord, op zijn veertiende jaar gegeven aan eene Dame, die bij den lof van turenne toch ook afkeuring van deszelfs verwoesting der Paltz voegde: ‘Wat ligt daaraan gelegen,’ zeide napoleon, ‘indien die verwoesting tot zijne oogmerken dienstig was?’ Het spreekt van zelve, dat de dood van ney als een moord beschouwd wordt, omdat lodewijk XVIII zich door de Capitulatie van Parijs, met de Bondgenooten gesloten, niet gehouden achtte, alle verraders, die toevallig op dat oogenblik in de Hoofdstad waren, ongestraft te laten. De Capitulatie is niet geschonden: want de Bondgenooten hebben ney ongemoeid gelaten; zijn verraden Monarch heeft hem buiten Parijs doen vatten en voor de Regtbank doen stellen. In het Artikel orleans trekt men de partij van dien ouden
booswicht, door alle partijen gehaat en veracht, die zich over het lijk van zijnen deugdzamen bloedverwant, lodewijk XVI, een' weg ten troon zocht te banen. Dit alles, zelfs het aandeel, dat hij in de dagen van 5 en 6 October 1789 gehad heeft, moet laster zijn. Nogtans kan men zijne uitgebragte stem tegen het leven van zijnen bloedverwant niet loochenen; men tracht dus slechts den grooten invloed daarvan te ontkennen. Men ziet de reden van deze teedere deelneming in een' door geheel Europa veroordeelden mensch: het is de tegen- | |
| |
woordige Hertog van Orleans, dien men aan het Fransche Volk, ten nadeele van den thans regerenden tak der Bourbons, zoekt aan te bevelen; maar gewis zal deze edele Prins die aanbeveling zelf niet goedkeuren. Omdat oudinot, in 1815, niet dadelijk de partij van napoleon gekozen, maar zich slechts onzijdig gehouden heeft, mist hij de eigenschappen van groote Veldheeren, volharding van karakter en wil. Van pichegru wordt veel meer kwaads dan goeds gezegd. Zijne uitstekende krijgsbekwaamheden, voortreffelijke krijgstucht en menschlievendheid worden niet of naauwelijks genoemd, maar hij en de geheele partij der gematigden, waartoe zelfs een carnot en de edele camille jordan behoorden, onwaardiglijk ten toon gesteld, en de zegepraal van het Uitvoerend Bewind op de Nationale Vertegenwoordiging (5 Sept. 1797) door middel der bajonetten, een der schandelijkste seiten in de Fransche Omwenteling, bewimpeld of verschoond. Zelfs voor robespierre vindt men eenige verschooning. (Nogtans is dit Artikel zeer goed en menschkundig gesteld; het keurt de tirannij der mannen des bloeds ten sterkste af, maar zoekt die ruim zoo zeer onder de beschuldigers van
robespierre, dan bij hem.) Ook in andere levensberigten (b.v. de serre) nemen de Schrijvers volkomen de rol van Advocaten der welbekende Conventie op zich. Deze partijdigheid heeft echter dit goede, dat de Schrijvers vooreerst vele ijsselijkheden, in de laatste maanden van 1815 door de Ultra's gepleegd, in het licht stellen, b.v. de mishandeling van het afgehouwen hoofd van Kapt. oudin, bl. 342, en anderdeels, dat zij nu ook eenige dier staatkundige Kameleons, die onder napoleon voor den Keizerlijken zetel kropen, en het thans even zeer voor den troon des Konings doen, uit hunne eigene gezegden ontmaskeren. (Zie b.v. de Artikelen séguier en siméon.) Doch gaan wij tot aangenamer onderwerpen over.
Ten aanzien der letterkundige Geschiedenis is de oogst niet minder rijk, dan ten opzigte der staatkundige. Om eerst van de buitenlanders te spreken, wij vinden hier den
| |
| |
Wiskundige méchain, den beroemden Italiaanschen Dichter monti, den ook onder ons bekenden Engelschen Doctor en Reiziger moore, den Deenschen Bisschop munter, den Schrijver der Romeinsche Geschiedenis niebuhr, den Commandeur de nieuport (in Frankrijk geboren, hoewel thans een Nederlander), oken, den grooten Starrekundige olbers (ontdekker van twee Planeten, Pallas en Vesta), pastoret (den kenner der Oostersche Wetgevingen), pestalozzi, de pradt (voorheen, wie zou dit zeggen! een Schrijver tegen de Fransche Omwenteling), priestley, quatremère d'isjonval (meer of min een fortuinzoeker, maar merkwaardig door zijne opmerkingen nopens de spinnen, die, naar men wil, den intogt der Franschen in Holland bevorderde, welken hij uit zijne gevangenis te Utrecht verzekeren liet, dat de vorst zou aanhouden), quatremère de quincy, den Geschiedschrijver rulhières, rumfort, den beminnelijken Prozaschrijver bernardin de st. pierre, den grooten Dichter schiller (zeer goed, hoewel kort), de Gebroeders schlegel, ségur, silvestre de sacy, sismondi, den Engelschen Dichter southey, Mevrouw van staal, (een zeer uitgewerkt en uitvoerig Artikel, waaruit wij gaarne, zoo ons bestek het toeliet, iets aan onze Lezers zouden mededeelen. Maar ook hier, welk eene taal! Qu'on juge de l'indignation, dont elle eût
été saisie, à l'aspect de l'horrible et dégradante tyrannie, sous laquelle la France est écrasée en 1820! Als dit waar is, hoe moet dan de tirannij van napoleon, of die van het Uitvoerend Bewind, of die der Conventie genoemd worden?) de stassart. Wij blozen schier, dezen mensch hier onder de Letterkundigen te plaatsen, die wij opgenoemd hebben; maar als zoodanig doen onze Schrijvers hem voor, en laten daarbij niet na, zijn staatkundig gedrag, ook in Holland, hemelhoog te verhessen, waarbij dan ook de gardes d'honneur als een staatkundig denkbeeld worden voorgedragen, waarover de domme Hollanders zoo boos niet hadden
| |
| |
moeten worden. Stassart wilde dit werk zelss nog verzachten; maar kemper en anderen hebben zulks belet, om de Natie op te ruijen; en vandaar, wat er dan nog hards in mag liggen. Het komt ons, onder verbetering, voor, dat de woorden: horrible et dégradante tyrannie, sous laquelle une Nation est écrasée, nog al een weinig beter op onzen toestand in 1813 onder de celles, de stassart & Co., dan op dien van Frankrijk onder lodewijk XVIII, passen. De Rec. heeft zelf in den Briel onderzoek gedaan naar het destijds verhaalde geval wegens het met geweld doen overbrengen van eenen doodzieken Conscrit naar Rotterdam: dit geval is waar; en dus heeft de stassart een' moord op zijn geweten, dien al zijne ordekruisen en ridderteekenen niet zullen bedekken; en de gedachtenis van onzen cras is van de beschuldiging gezuiverd, alsof hij slechts de weêrklank eeniger partijdige menschen was, wanneer hij stassart slechts van hardheid beschuldigt. Doch wij hebben reeds te lang bij dat werktuig der tirannij vertoefd! - Onder de Geleerden vinden wij nog vermeld den beroemden Italiaanschen Letterkundige piraboschi, volney, horatius walpole en wieland. Onze Nederlandsche uitstekende mannen, meost in het vak der letteren, die hier voorkomen, zijn: martinet, van marum, meerman (vrij uitvoerig), Mevrouw meerman, metelerkamp, petronella moens (van hare talrijke werken zijn slechts eenige opgenoemd), mollerus, van mons (beroemd Scheikundige, Hoogleeraar te Leuven),
muntinghe, de Baron van nagell, van der palm, (kort, maar zakelijk; op het slot wordt gezegd: ‘In de Hollandsche Letterkunde is de Heer van der palm voor het Proza, wat de Heer bilderdijk voor de Poëzij is. De werken dier beide groote Schrijvers zullen, gelijk die van vondel en hooft, de bewondering der laatste nakomelingschap uitmaken, en blijven bestaan, wanneer er van vele anderen niet meer gesproken
| |
| |
wordt, die op dit oogenblik een' zekeren naam genieten, welken zij niet verdienen, en die eene juiste oordeelkunde eenmaal op hare regte waarde zal stellen.’) pestel, pieneman, de Generaal van der plaat (die met veel onderscheiding in 1788-1790 tegen de Zweden in Rusland gediend heest), plasschaert (lid der Staten-Generaal), pieter pijpers (een middelmatig Dichter, in 1805 overleden), regenbogen, reuvens (Vader en Zoon), ruhnkenius, scheltema (veelal loopt dit Artikel over het geschil met dezen Heer wegens het werk van den Heer koning over de Drukkunst), siegenbeek, spaan la lecq, spandaw, Graas van limburg stirum, stuart, simon stijl, sweerts de landas, van swinden, van swinderen, tindal, tollens (kort en oppervlakkig), tollius, de Hoogleeraren tijdeman (Vader en Zoon), uilkens, verhuell, jeronimo de vries (zeer kort), weiland, de wez (Schrijver eener geachte Belgische Geschiedenis), de Admiraal de winter, en wiselius. Over 't algemeen hebben wij opgemerkt, dat, enkele uitgezonderd, de levensschetsen onzer Landgenooten niet meer die uitvoerigheid hebben, welke dezelve in de eerste Deelen onderscheidde. Wij wijten zulks echter niet aan onzen Landgenoot, die, ook in die bekorting, nog zoo veel mogelijk het wetenswaardigste heeft bijeengedrongen, maar aan de hoofd Redactie, of den Drukker, die waarschijnlijk minder belang stelden in Hollandsche namen, die hun geheel vreemd in de ooren klonken, en dezelve dus besnoeid hebben, of, 't geen waarschijnlijker is, hebben doen besnoeijen. - Na al het gezegde erkennen wij echter gaarne, dat deze, dus in acht Deelen volledige, verzameling,
volgens een nieuw plan aangelegd, eene menigte wetenswaardige zaken bevat, en vooral voor Nederlanders, die van de verdiensten hunner nog levende of vóór korten tijd overledene Landgenooten iets naders wenschen te weten, zeer wel- | |
| |
kom zijn moet; en wij betuigen den Heere van lennep onzen dank voor hetgene hij daarin heeft toegebragt, om onze merkwaardige mannen ook buitenslands te doen kennen. |
|