Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1821
(1821)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 57]
| |
rij en het kostershuis, al dadelijk op den titel, - de opdragt aan den ouden eerwaardigen vader van den Prediker, - het voorberigt, met de betuiging, dat eigenlijk niets met oogmerk voor het lezend publick was gesteld, - de betuiging vooral ook, dat aanmerkingen, scherpe aanmerkingen op dit geschenk, hetwelk hem zijn zoon aanbiedt, den vader, den grijsaard, zouden grieven, - in één woord, alles, alles is, naar het schijnt, en wij laten het gelden, als 't ware een beleefd verzoek tot gunstige aanmelding; alhoewel wij niet inzien, dat daartoe zoo veel aanzoek noodig was, noch ook, dat de inhoud dezer opstellen zelve juist bijzonder tot scherpe aanmerkingen uitlokken zou. Geheel dit boekje is een blijvend aandenken voor de Hervormde gemeente in Prinsenhage, welke, na zoo vele jaren van een eigen kerkgebouw enz., ten gevolge der staatsverandering van 1795, verstoken te zijn gebleven, door den edelmoedigen bijstand van Neêrlands geliefden Koning werd hersteld in derzelver dierbaarste regten, en voor de toekomst met volkomen vertrouwen zich ten aanzien van dezelve gewaarborgd rekent. Het kan niet anders, of ieder Protestant in die streken, ja in geheel Nederland, neemt hartelijk deel in de regtmatige vreugde van dien blijden dag der inwijding van dat nieuwe kerkgebouw voor die gemeente, en zal zich gaarne vereenigen met den wensch van derzelver Leeraren, bij het leggen van den eersten steen door zijnen grijzen en eerwaardigen vader, dat men uit de voortreffelijke en hartelijke wijze, op welke hij ruim veertig jaren in de verkondiging des Evangelies werkzaam geweest is, een gevolg voor het werk, nu door hem verrigt, (het leggen, namelijk, van den eersten steen aan dat kerkgebouw) mag asleiden, en dat men alzoo met goeden grond niet slechts de gelukkige voltooijing van dien bouw, maar ook wezenlijk nut en zegen voor de gemeente van Prinsenhage, voorspellen mogt. De Aanspraak van den Leeraar te dier gelegenheid werd met een Dichtstukje, door hem daartoe opzettelijk ver- | |
[pagina 58]
| |
vaardigd, besloten. De laatste Leerrede in de oude en ongeschikte plaats ter godsdienstoefening, in welke men zich zoo lang had moeten behelpen, volgt nu, en wordt Toespraak genoemd, omdat hier de woorden, Jo. XIV:31: Laat ons van hier gaan, hoe gepast en naïf ook klinkende, enkel als motto kunnen worden opgenomen, en geenszins als tekst; iets, waaromtrent zich de Prediker te regt verontschuldigt, betuigende, dat zoo iets anders tegen zijne bestendige gewoonte is. De eigenlijke Leerrede ter inwijding heeft Luc. XIX:46: Daar is geschreven: mijn huis is een huis des gebeds. Wij vonden en de keuze en de behandeling overeenkomstig het doel; verstaanbaar, nuttig, en stichtelijk. Ook de Gebeden zijn kort, en bevielen ons. De Gezangen zijn mede door den Leeraar zelven voor deze gelegenheid opzettelijk vervaardigd, en, zoo dezelve eenige verontschuldiging behoesden, vinden zij die gereedelijk, daar zich de Dichter, ter bevordering van het stichtelijk gebruik, aan psalm- en gezangwijzen gebonden hield. Geheel dit bundeltje mogen wij gerust als een lief en hartelijk aandenken aan dien vreugdedag aanmelden, met hetwelk de Leeraar voorzeker eer en dank heeft ingelegd. |
|