rekening van Adams zonde ook al te hulp roept, wanneer men in deze eeuw tegen de verdraagzaamheid der Protestanten onderling schrijven wil. Doch de man doet ook eene soort van protest, dat hij het tegen die Christelijke verdraagzaamheid hebben zou, welke er tusschen de verschillende Geloofsgenootschappen behoort plaats te grijpen; en de verdraagzaamheid, tegen welke hij zich meent te moeten verzetten, is zoodanig eene, (dit is de duidelijkste verklaring, die hij van zijne meening geeft) ‘die, in tegenoverstelling van de gehechtheid aan de gronden van onze Hervormde Protestantsche leer, ons nopen zoude, ons van de strengheid van hare beginselen te verwijderen, en alzoo aan de meer schijnbare gematigde gevoelens, door het algemeen aangenomen, gehoor te geven.’
Het boekje begint met de Fransche omwenteling en derzelver vrijheid, gelijkheid, broederschap, en eindigt daar ook mede, zoo wij meenen ons willende betoogen, dat de godsdienstige verdraagzaamheid onder Protestanten onderling een leugengeest is, die zich vermomt, en met het oude: ‘God weet, dat, wanneer gij van den verboden boom eet, gij niet zult sterven, maar eeuwig leven,’ ons eigenlijk dezen regel wil inscherpen: ‘God weet het, dat alle, die hetgene in zijn woord, ter verkrijging der zaligheid, uitdrukkelijk bevolen wordt, niet volgen, echter zalig zullen zijn.’ De verdraagzaamheid beweert hij, dat men in het godsdienstige overbrengen wil, om ieder ook dáár zijne gewaande regten te doen opsporen, en een nieuw wetboek daar te stellen. De voorstanders van dezelve zijn, als 't ware, geheel met liefde tot het menschdom bezield, en willen iederen mensch de baan tot verkrijging van alle voorregten openen; hoewel hij erkent, dat er toch nog onder zijn, die deze verdraagzaamheid onder vaste en bepaalde wetten wenschen bedwongen te zien. Maar hoe ook, 's mans echte oude Protestantsche Hervormde leer raakt daarmede, denkt hij, weg: want die verdraagzaamheid geeft gevoel van voortreffelijkheid van ons verstand;