heden in de huisgezinnen belast zijn, moeten zich haasten, zullen zij te half twee ure in de kerk zijn, en hoe zouden zij dan nog vroeger daarin komen kunnen, enz. Doch ter mogelijke oplossing van dit gegronde bezwaar, neme ik de vrijheid van in bedenking te brengen, of men ook, gedurende den winter, den namiddag-godsdienst niet op denzelsden tijd, als in den zomer, zoude kunnen doen aanvangen?’ - Het blijft ons duister, wat men wil. Wij zien de zwarigheid vermeerderd, niet opgeheven. Of, als de namiddag-Godsdienst, in den winter, op denzelfden tijd, als des zomers, zal beginnen, begint dezelve dan niet vroeger? Waartoe dan ook de avond-Godsdienst een uur later? Wij gissen, dat hier eene fout is, en dat de Schrijver den aanvang der namiddag-Godsdienstoefening niet 's winters zoo vroeg als des zomers wil aangevangen hebben. Maar - zoo is het immers op vele plaatsen? Dus nog eens, het is ons duister, wat men wil.
Wij voor ons zijn door eigene ervaring geleerd, dat, tot verbetering omtrent de deelneming der Gemeente aan de voorlezing, (die dan toch vooral goed geschiede, en door geene ongeschikte personen) niets dienstiger is, dan verscheidenheid. De Gemeente wete niet, wanneer dezelve zal plaats hebben. Vóór of na den voorzang, onmiddellijk na het voorgebed, of na den tusschenzang geschiede dezelve. Wanneer de tekst des Leeraars groot is, besta dezelve alleen in de voorlezing van dien tekst; wanneer die tekst uit den zamenhang behoeft opgehelderd te worden, leze de Leeraar zelf voor de Gemeente, of geve het den Voorlezer op, (hetgene in allen gevalle geschiede!) hetzij vóór of na het voorgebed. - In het eerste geval blijve de zoogenoemde voorafspraak weg, die in het geheel schadeloos kan gemist worden, en van welke wij ons nimmer bedienen. Zoo wint men tijd, en, wanneer dan ook de voorlezing geschiede, het gemeenschappelijk gezang behoeft er niet door verminderd te worden. - Wij geven het om beter. Variis modis bene fit.
Aan alle Godsdienstleeraren, Voorlezers, en Vrienden