Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1820
(1820)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 762]
| |
den 16den Mei dezes jaars, aan boord hebbende den Majoor bersich, Oostenrijkschen Consul te Zante. Wij voeren met eenen zuidoostenwind van Trieste, en kwamen den 20sten, met afwisselende en veranderlijke winden, in het kanaal van Zara. De wind bleef even ongunstig, totdat wij ons, den 21sten, ten een ure des nachts, in de wateren van Melada en d'Albo, tegenover de zoogenaamde Punta dura, bevonden. Daar ik, (zegt de Kommandant) door de vermoeijenissen van den vorigen dag en van verscheidene slapelooze nachten afgemat, den slaap niet langer weêrstand bieden kon, en het schip zich op eene plaats bevond, waar het van de veranderlijkheid des winds niets meer te vreezen had, zoo gaf ik 's nachts ten half twee aan den wachthebbenden Officier de noodige bevelen, en ging in mijne kamer om te rusten. Mijne sluimering duurde slechts kort; want omstreeks vier ure des morgens werd ik door de donderende stem van den wachthebbenden Officier, roepende: ‘Maina Gabbie! Maina Gabbie!’ (het kommandowoord tot het geijen des marszeils) gewekt, en ‘Maina Gabbie!’ herhaalde nu wanhopig de Onderofficier. Ik wilde naar het verdek ijlen, om te zien, wat hiervan de oorzaak was; maar de hellende drukking van het schip had de kajuitsdeur zoo vast geklemd, dat zij niet kon geopend worden; ik zelf werd, benevens de scheepskas en alle losse meubelen, naar bakboord gesmeten, aan welke zijde door de vensters en alle openingen het water binnenstroomde, waardoor ik op eene ontzettende wijze van het gevaar overtuigd werd, in hetwelk wij ons bevonden. De kajuit was reeds half vol water, en in mijne benaauwdheid wist ik geenen anderen uitweg, dan door de glazen lantaren boven in de kajuit op het verdek te klimmen. Ik brak dus met hoofd en handen de ruiten stuk, en het gelukte mij, ik weet nog zelf niet hoe, aan beide handen en op verscheidene plaatsen des ligchaams gewond, door deze naauwe opening te ontkomen. Het gezigt, dat zich nu aan mijn oog voordeed, was het verschrikkelijkste, dat men zich verbeelden kan. Ik zag den brik met de zeilen en masten op de zee liggen, zoodat het water van boven inliep, en hij op het punt was van te zinken. De Consul, de Majoor bersich, lag in de kajuit aan die zijde te slapen, naar welke het schip overhelde, en is ook niet weder ontwaakt. De Officier en het grootste ge- | |
[pagina 763]
| |
deelte der manschap bevonden zich aan stuurboordszijde in het want, en 10 à 12 menschen zwommen, met den dood worstelende, in de golven. De lieden in het want riepen, zoodra zij mij zagen: ‘Ach! Kapitein, red u; wij zijn verloren!’ en wierpen mij een touw toe, aan hetwelk zij mij op de mars trokken. Na eenige oogenblikken van beraad, liet ik mij de laarzen uittrekken, en wierp de uniform weg, om daardoor ligter te worden. Wij waren omtrent 6 mijlen van Melada en Zampontello verwijderd; drie minuten daarna begonnen de masten zich langzamerhand op te rigten, ten blijke dat het schip nu vol water, en dus nabij het zinken was. Thans riep ik het nog om mij heen verzamelde volk toe: ‘Kinderen! laat ons in zee springen, en ons van boord zoeken te verwijderen, opdat de maalstroom bij het verzinken ons niet medeslepe in den afgrond.’ De koensten volgden mij, en wij waren naauwelijks in het water, toen de brik, met allen, die, hetzij dan uit onvermogen, of uit moedeloosheid, daarop gebleven waren, in de zee begraven werd. Ik vond mij thans van nog ongeveer twintig koppen der ongelukkige manschap, die den Hemel en zijne Heiligen om hulpe smeekten, omringd, en trachtte steeds, hun, die mij op een' hartverscheurenden toon toeriepen: ‘Commandante! siames perduti,’ (Kapitein! wij zijn verloren) moed in te boezemen, door hun toe te roepen: ‘Kinderen! houdt moed; beveelt u aan de heilige Maagd; ik zal het ook doen; er zal ons wel eene sloep te hulp komen.’ Eenige der beste zwemmers verlieten zich op hunne bekwaamheid, en zwommen met der haast naar het land heen; maar vonden, wegens den al te grooten afstand, den dood. - Welke ijsselijke gewaarwording! Binnen een uur tijds zag ik, bij korte tusschenpoozen, mijne medgezellen, den een' na den ander', al naar mate hunne krachten hen begaven, voor mijne oogen wegzinken; en het was te voorzien, dat, bijaldien er geene spoedige hulp opdaagde, wij allen eerlang eene prooi des doods zouden zijn. Ons getal was reeds tot ongeveer een dozijn verminderd, toen wij eindelijk, hoezeer dan ook op een' grooten afstand, een koopmansschip, zoo als er op de Adriatische zee veelvuldig gebruikt worden, ontwaarden. Thans hieven wij, zooveel onze toestand gedoogde, een groot geroep aan, ten einde de aandacht van dat schip op ons te | |
[pagina 764]
| |
vestigen; en het scheen ook, uit de rigting te oordeelen, die het schip nam, dat ons geroep niet zonder vrucht was. In weêrwil dezer waarschijnlijke hulpe en mijner gedurige aanmoediging, bezweken nog eenige mijner ongelukkige medgezellen; naast mijne zijde ging de Kadet pizzamano, een jongeling van groote verwachting, ten gronde; weldra trof hetzelfde lot den Scheepsdokter trugo, toen den Loods gagriza, en, tot overmaat van smart, nam nu het zoo vurig verlangde schip eenen anderen koers. Wij spanden dus nog eenmaal alle krachten in, om ons noodgeschrei op nieuws te verheffen; en ziet! tot ons aller vreugde zette het vaartuig wederom koers naar deze plaats der vertwijfeling. Wij vernamen naderhand van den Kapitein, dat ons eerste geroep ook wel aan zijn boord was opgemerkt; maar, daar men langs den geheelen gezigteinder geen vaartuig ontdekte, dat in nood was, had men den vorigen koers weder vervolgd. Toen echter het geroep ten tweeden male gehoord werd, hield men het buiten allen twijfel, dat ergens in de nabijheid een schip verongelukt moest zijn. De Kapitein beval dus dadelijk een' der matrozen, in den mast te klimmen, en de zee rondom naauwkeurig op te nemen. Deze berigtte terstond, dat hij 8 à 10 menschenhoofden zag uit het water steken. Terstond werd nu door de brave manschap alles in het werk gesteld, om, zoowel door middel van de boot, als met het schip zelf, de plaats des ongeluks te bereiken. En waarlijk, thans was ons getal niet meer dan de matroos gezien had; want deze waren de éénige, die, een stuk houts van het schip meester geworden zijnde, met behulp van hetzelve zich nog boven de oppervlakte konden houden. Een der Officieren, die, met den Adjudant der Rekeningen, giera, aan een luik hing, verloor al zijne krachten, en met een hartverscheurend ‘non posse piu’ (ik kan niet meer) gaf hij zich aan de golven over. De laatste, die op dezelfde wijze, onder het ijsselijk geroep om hulp, het leven verloor, was de Kadet buratovich. Deze jongeling had zich, met nog twee anderen, die reeds vroeger een offer des doods geworden waren, aan het nachthuis (chiesola) vastgeklemd, welke echter daartoe ongeschikt was, omdat het te veel inspanning van krachten vereischte, zich daaraan te houden. Nu was het schip daar, en drie mannen, die aan de vlaggenkist hingen, werden, als as naastbij zijnde, het eerst opge- | |
[pagina 765]
| |
genomen; toen volgde de matroos gregori, die, gelijk nader blijken zal, mij van den dood redde. Deze brave man riep terstond: ‘Mannen! redt mijn' Kapitein; hij is al zwak en op het zinken.’ Ik was dus de vijfde, die gered werd; na mij kwamen er nog drie aan boord, zoodat in het geheel acht menschen aan de zee onttogen werden, van welke nog één, na verloop van drie minuten, den geest gaf. Nadat de brave manschap van het schip, door de Voorzienigheid ons ter hulpe gezonden, ons van het noodigste voorzien, en ik mij een weinig herhaald had, bemerkte ik, dat het schip een Pielego met eene Ionische vlag was; het kwam van Zante, en had razijnen en zeep aan boord, naar Trieste bestemd. De geredden bestonden, behalve mij, uit den Stuurman, vier matrozen, en den bediende van den Consul; van den Consul zelven was echter geen spoor te vinden. De brave Kapitein van den Pielego voer nog wel een uur lang, zoo met het schip als met de boot, rond, of het ook mogelijk ware, nog eenige menschen te redden; doch te vergeefs! Vijf en dertig waren eene prooi der golven geworden. Wij begaven ons nu, zonder verwijl, naar St. Pietro di Numbo, om van het aldaar gestationeerde K.K. wachtschip eenig geld te erlangen, ten einde ons naar Trieste te kunnen begeven, waar wij van kleeding en alle verdere benoodigdheden werden voorzien. Bij deze ijzingwekkende schipbreuk hadden ettelijke trekken van grootmoedigheid plaats, die wel verdienen opgeteekend te worden. Op het oogenblik, dat ik mij in zee wierp, vond ik niets, waaraan ik mij houden kon, dan alleen eene handspaak; een werktuig, te klein, om mijn zwaarlijvig ligchaam ook slechts eenen korten tijd boven water te houden. Ik bemerkte dus weldra, dat, daar ik niet zwemmen kan, mijn spoedige dood onvermijdelijk moest zijn, ten ware ik ijlings hulp ontvinge. ‘Kinderen!’ zuchtte ik, ‘verschaft mij een stuk houts, om mij daaraan te kunnen vasthouden.’ Terstond kwam de matroos antonio gregori, van de 6de kompagnie Zeekanonniers, naar mij toe zwemmen, en bood mij, bij eigen lijfsgevaar, grootmoedig de plank, waaraan hij zich tot hier toe gehouden had, aan, met de woorden: ‘Neem aan, mijn goede Kommandant! en hecht u daaraan; ik kan zwemmen, en wil het met uwe handspaak beproeven;’ en zoo gaf hij, bijna zonder eenig steunsel, zich aan | |
[pagina 766]
| |
de golven meer dan een uur lang prijs, tot hij den trap bereikte, die door den dood van den armen Kadet pizzamano, welke zich daaraan gehouden had, was vrij geworden. Van dat oogenblik week hij niet van mijne zijde, en verleende mij, tot aan het oogenblik onzer redding, allen mogelijken bijstand. Naauwelijks had ik door de grootmoedigheid van gregori eenige hoop beginnen te voeden, als een andere ongelukkige, die zich aan de marskast (gabbiero) vasthield, bij het zinken mijnen linkervoet greep, en mij ongeveer vier vademen met zich voortsleepte. Hij zou mij voorzeker met zich in de diepte gesleept hebben, wanneer niet gelukkiglijk de slopkous, die hij vasthield, ware afgescheurd; waarop hij zonk. Een der matrozen, wiens naam ik mij echter niet meer herinner, zag in den Salva Uomini (den Menscheuredder, een groot blok van kurk, dat achter aan het schip hangt, om hem, die, des zwemmens onkundig, in zee gevallen mogt zijn, hetzelve toe te werpen, ten einde zich daaraan te houden) het beste werktuig, om zich voor het zinken te bewaren, en had hetzelve ook reeds bij tijds losgemaakt; maar nu viel het in zee, en was dus voor hem verloren. Hierop trachtte hij de kleine boot in zee te laten, waardoor zekerlijk een groot gedeelte der manschap had kunnen gered worden; doch, eer hij zulks kon in het werk stellen, zonk de brik, en de daardoor ontstane maalstroom sleepte dezen ongelukkigen mede in den afgrond. De Scheepstimmerman albaneze zag dezen Salva Uomini op eenigen afstand van zich drijven, kwam derwaarts, en greep dien te zijner behoudenisse aan; doch de matroos vocativo, die zeer digt bij hem was, en zich nog naauwelijks aan eene ligte handspaak houden kon, sprak den timmerman aldus aan: ‘Lieve vriend! ik kan mij niet langer houden, en ook niet zwemmen; ik bid u, om 's Hemels wille, sta mij dien klos af!’ - ‘Daar, neem hem,’ zeide de jonge grootmoedige timmerman, terwijl hij den afstand van het land met zijne oogen scheen te meten; ‘ik kan zwemmen, en zal trachten het strand te bereiken.’ Zijne krachten waren echter niet genoegzaam; hij werd een offer zijner grootmoedigheid, en de matroos vocativo was onder de geredden. Deze zijn de belangrijkste bijzonderheden dezer zoo treu- | |
[pagina 767]
| |
rige gebeurtenis, welke men aan geene andere oorzaak kan toeschrijven, dan aan die onverwachte toevallen, welke op zee zoo menigvuldig, en door geene menschelijke kracht of voorzigtigheid te vermijden zijn, en die het leven der zeelieden zoo dikwerf in gevaar brengen. - Voor zooverre onze wanhopige toestand het gedoogde, vroeg ik den Stuurman en de twee Kadets, in onze uiterste oogenblikken, naar eenige bijzonderheden van ons ongeluk, en vernam, dat de brik, met eenen Z.Z.O. wind, oostelijk naar Zara koers hield, toen de wind eensklaps, met de snelheid van den bliksem, Z.Z.W. liep, en met zoo veel hevigheids in de zeilen viel, dat het schip, over bakboord hellende, het evenwigt verloor, en de kardeelen niet meer schieten wilden. De zeilen bleven dus bij het kommando: ‘Maina Gabbie!’ (gei het marszeil) onbewegelijk staan. Hier schoten dus alle menschelijke krachten te kort; zij moesten voor de vereenigde kracht van twee elementen onderdoen; en de ondergang van den brik was, bij den zamenloop van zoo vele buitengewone omstandigheden, onvermijdelijk. |
|