| |
Schaak-mat!
Men zegt, dat de eedle Palameed'
Het eerst dat spel bedacht,
Waarbij men krijgsmans-lagen smeedt,
En toch geen' vijand, slagt;
Een spel, dat overleg en list
Terwijl de zege wordt beslist
Door 't juichende: schaak-mat!
Want dan, als op het houten veld
De koning weerloos staat;
Als hem des vijands stout geweld
Geen plek tot aftogt laat;
Als zich geen helper meer vertoont
Dan is de zegepraal bekroond,
En hij, hij is: schaak-mat!
Manhaftig rukt van elken kant
Der strijdren heermagt op.
Elk biedt den kloeksten tegenstand,
En voert zijn kunst ten top.
Men peinst en loert en mikt en treft,
En dekt zich, daar hij 't wee beseft
Van 't zoo geducht: schaak-mat!
Zoo rukken paard, pion, kasteel
De koningin neemt ook haar deel
In 't kampen op die baan.
| |
| |
Lang worstelt elk, en manoeuvreert,
En geeft noch kans noch vat;
Totdat de slimste triomfeert,
En juichend roept: schaak-mat!
Schaak-mat... o ijzingwekkend woord
Voor hem, die 't overwonnen hoort,
Dien 't in zijn' voorspoed stuit!
Daar ligt nu 't fijngesponnen plan,
Hij is verschalkt; niets komt er van,
Door 't schromelijk: schaak-mat!
En toch, mijn vriend, is hier beneên
Niet alles zulk een spel?
Men lagche en springe, of klage en ween';
Van d'eersten man tot de armste rot,
De heer en knecht, de wijze en zot,
't Wordt alles eens: schaak-mat!
Toen Alexander 't koene plan
Der aardbeheersching spon,
En waarlijk dacht, (die dwaze man!)
Toen greep een kille koorts hem aan,
En hoe veel moeds hij hadd',
Daar ligt de trotschaard; 't is gedaan;
Opeens is hij: schaak-mat!
De wijsgeer, die in 't onderzoek
Der lettren vaster speelt,
En, bij 't geschrijf van boek op boek,
Zich reeds alwijs verbeeldt,
Ontmoet een vraagstuk, dat zijn brein,
Hoe scherp, toch niet bevat:
Wat wijsheidsschaker hij mogt zijn,
Daar zit hij nu: schaak-mat!
| |
| |
De maagd, die koel de min trotseert,
Van 't knaapje, dat het al regeert,
Ja zelfs dien schaker sart,
Verliest toch eindelijk haar spel,
Kupido mikt en treft zoo wèl;
Zij mint, en is: schaak-mat!
Wij allen spelen, op de baan
Des levens, slim of stout.
Dees schaakt om eer, met zorg belaân,
Lang juicht bij 't spel ons voorspoed toe;
Maar ijlings keert zich 't rad:
Één' miszet, vriend, en, 't worstlen moê,
Zit elk van ons: schaak-mat!
Of kroont geluk ons overleg,
Die, wat men spottend van hem zegg',
Toch ernstig schaken kan.
Hij draalt niet lang, maar heeft terstond
Er baat geen plan, geen slimme vond;
't Is aanstonds maar: schaak-mat!
Wèl hem, die, als de dood genaakt,
Niet voor die neêrlaag beeft,
En, hoe of waar hij heeft geschaakt,
Zich niet te schamen heeft!
Hij zie nog eens blijmoedig neêr
Op 't bord, waarvoor hij zat:
Want, waar hij komt, speelt niemand meer;
Daar kent men geen: schaak-mat!
S. r.
L.
|
|