| |
Wandeling in het Prado van Madrid.
Door Belmont.
Wanneer mijnen lezeren de uitgestrekte wandeling, die wij onlangs gezamenlijk buiten de barrièren van Parijs gedaan hebben, niet onaangenaam is geweest, zou ik wel lust hebben voor te slaan, om in hun gezelschap eene dergelijke, schoon min uitgebreide, wandeling door het Prado te Madrid te doen. Ik zal dan tegen vier ure, alswanneer de Spanjaarden hunne siesta, en gij, mijne vrienden, waarschijnlijk ook uw middagslaapje zult genomen hebben, mij aan de Puerta de los Recoletos bevinden, waar het bevallige Prado, in eene uitgestrektheid van bijna een half uur lang, zich aan ons oog vertoont.
Hoezeer wij onder het gewelfde schaduwdak van veeljarige olmen en kastanjeboomen treden, zoo gevoelen wij hier evenwel nog den gloed der zonnestralen, en komen zelfs nog te vroeg, om gezelschap aan te treffen. Wij kunnen dus op ons gemak deze wandeling tot aan het einde volbrengen, en ons daarna, enkel om op te merken, onder de menigte begeven.
| |
| |
Nog liggen hier en daar eenige luije Spanjaarden, plat op den buik, op en onder de steenen rustbanken te slapen, die echter door eenen Regidor (diender) met de punt van zijnen Spaanschen rotting vrij onzacht gewekt, en van de zitplaatsen der Madridsche beau-monde verdreven worden. Reeds trekken de tweewielige karren langzaam over den langs de lanen heenloopenden rijweg, van welke, door eene gietbuis, het water uit de medegevoerde tonnen, als een besproeijende regen, over het dorre zand wordt verspreid, ten einde de weldra aankomende wandelaren voor het omhulsel van stofwolken te bewaren.
De alleën, die bij het begin slechts uit eene dubbele rij boomen bestaan, worden allengs merkelijk breeder, hoe verder wij ons van het Franciskaner Recollecten-klooster verwijderen; terwijl de nabijheid eener fontein ons tevens koelte aanbrengt. In het midden van een heerlijk bassin bestuurt cybele van den hoogen wagen haar leeuwenspan, en het water, in het zonnelicht glinsterende, druppelt van hunne kroeze manen. Steeds worden de majestueuze alleën breeder, totdat zij eene vijfvoudige rij van boomen worden, wanneer men in de nabijheid der schoone straat Alcala komt. Hier vinden wij eene groote menigte van steenen rustbanken; en verscheidene honderden, uit stroo gevlochtene en met ligte leuningen voorziene, stoelen staan, in lange rijen op elkander gestapeld, tot gemak der wandelaren, voor niet gereed. Regt tegenover de straat Alcala is het oude koninklijk paleis Buen Retiro gelegen, hetwelk zich noch door bouwkunst, noch door aanleg, maar alleen door zijnen verbazenden omvang onderscheidt. Aan onze regterzijde prijkt neptunus, in een tweede bassin, met den hoogverheven' drietand, en uit de neusgaten der steigerende dolfijnen verheffen zich watersprongen in de lucht. In dezen omtrek trekt zich de stroom der wandelaren tot eenen digten drom zamen; en buiten twijfel verdienen deze alleën, als de schoonste partij van het gansche Prado uitmakende, die voorkeuze. De ter linkerzijde gelegene kruidkundige tuin, achter welks ijzeren traliën de zeldzaamste planten en gewassen uit Indië prijken, vervult hier de lucht met eenen liefelijken geur; terwijl verderop het klateren eener fontein, met de zinnebeelden der vier jaargetijden versierd, zich in eenen verkoelenden stofregen oplost, welks blinkende droppen, van eenen door de
| |
| |
takken der hooggewelfde olmen dringenden zonnestraal, de schakeringen des regenboogs ontvangen. Behalve de drie opgenoemde fonteinen, verkoelen nog twee andere de ruime uitgestrektheid van het Prado. Met regt verwonderen wij ons, op Madrid's anders zoo dorren grond zoo vele frissche boomen en zoo veel helder groenend loof te vinden. Wanneer men echter bedenkt, dat er rondom iederen boom, op eene kunstige wijze, eene greppel gemaakt is, die door de genoemde fonteinen genoegzaam onbemerkt van water voorzien worden, dan houdt die verwondering weldra op, en het is aan dit water, dat men dien verfrisschenden dampkring verschuldigd is. Zoodra wij voorbij de Hieronymus-straat gekomen zijn word. het Prado weder eenigzins smaller, waar wij dan de schoone Atocha-poort voor ons, het klooster van onze Lieve Vrouw met zijnen heerlijken olijftuin ter zijde hebben; terwijl onze verrukte blikken over de alleën van de pasco de las delicias tot aan de bloemrijke oevers van de ruischende Manzanares zweven.
Als vrienden der natuur en van schoone wandelwegen, zouden wij thans onze taak voleindigd hebben; maar, daar wij ook menschen willen zien, zoo laat ons, even als de bewoner van Dresden op de schoone brug over de Elbe en in de Neustädter-allee, die van Weenen in den Prater, en die van Berlijn onder de Linden doet, op schoone gedaanten en groepering letten, en ons in de nabijheid van het prachtige kasteel des Hertogs van alba, tegenover de groote façade van het oude eerbiedwaardige Retiro, tusschen de straten Hieronymus en Alcala, en hoogerop, in het bonte volksgewoel begeven. Reeds zijn alle stoelen en banken bezet; en nogtans dringen, als bruisende golven, lieden van allerlei rang onder de schaduwen der olmen bijeen, en vormen een verrukkend geheel. Uniformen van allerlei soort wandelen nevens en tusschen zaakverzorgers en kooplieden door, die, in een vertrouwelijk gesprek, van hunne bezigheden uitrusten; terwijl een drom van geprivilegeerde ledigloopers hen omstuwt. In eene donkere monnikskap gehuld, met een oog, dat zich, onrustig rollende, achter het scherm van den tweekleppigen hoed zoekt te verbergen, zitten daar een paar monniken stom op de steenen rustbank, aan welker einde een paar pronkers, in eene zee van woorden, waar niet zelden een caraxo (een weinig beteekenende, den Spanjaarden zeer gemeene vloek)
| |
| |
onderloopt, zich over het stierengevecht van gisteren onderhouden. Bejaarde burgers, niettegenstaande de sterke zonnehitte met den mantel over den linkerschouder geworpen, en jonge lieden in korte spencers van Manchester of fluweel, gaan al pratende ons voorbij. - Maar zijn dan onze lorgnetten ook niet voor de Dames geslepen? Met zedigen tred wandelt een beminnelijk meisje, door eenen nijdigen sluijer bedekt, onder het strenge geleide eener bejaarde Duenna, door de alleën; terwijl een paar van ligtere gehalte, met groote bloemruikers in de hand, overluid lagchende, haar voorbijzweven. Groepen van Dames hebben in halve cirkels de stoelen, achter welke de Heeren eerbiedig staan, bezet. Aanminnig door kleeding en houding, en aanlokkelijk door hare bekoorlijkheden, ontvouwen op dit schoone bloembed zich de fraaiste bloesems der hoofdstad; terwijl hier en daar onder haar een schoon Andaluzisch meisje nog verhevener prijkt. Een heimelijke blik brengt van onder den half opgeligten sluijer de sprakelooze gewaarwordingen des harten aan den minnenden jongeling over, die, in verrukkend aanschouwen als verloren, in eene zijlaan tegen den stam eens olms leunt; terwijl de Argusoogen der bewakende matrone worden afgeleid door het druk gesprek met hare geburinnen, waarin, omtrent gelijk op onze theesaletten, de kwaadsprekendheid aan hare tong vleugels geeft. Mannen in geestelijk en wereldlijk gewaad doorkruisen deze bekoorlijke bloemwarande met de oogen van echte kenners; en de edele kunst der coquetterie laat hier al hare mijnen springen en alle kunsten der ijdelheid werken, hoezeer ook de Spaansche, in het algemeen zoo beeldrijke, taal daarvoor geen woord bezit. Hier is een aardig, klein, net voetje achteloos der bewondering prijs gegeven; ginds verrigt de mantilla, (een lange doek van mousselin, welke het hoofd
bedekt, over de borst luchtig zamengevouwen is, en welks slippen ter wederzijde afhangen) in haar verwonderlijk spel, al die wonderen, welke de nu verbannene, maar weleer in onze gezelschappen zoo veel beteekenende, waaijer deed. Een welberekend spel met deze mantilla is in staat de opmerkzaamheid der voorbijgangers te lokken, en van onder dit half geopend deksel vliegen blikken der verhooring den gunsteling te gemoet. Enger gesloten zijnde, geeft zij aan de Dames, zelfs in het gesprek, de onbepaaldste heerschappij over gebaren en oogwenken, en evenzeer ge- | |
| |
legenheid om het blozen zigtbaar te maken als de verlegenheid te verbergen, al naardat de blinkend witte handen dezelve weten te plooijen. Gelijk te Longchamp en in de Elyzesche velden van het koninklijk Parijs, zoo vertoont zich ook hier de weelde der groote en beschaafde wereld in hare hoogste pracht. Verward en luide klinken de heesche en melodische stemmen van eene menigte uitventers, die op dit bont geschakeerd tooneel zich aankondigen met het geroep van melones, limones, noranjes, figas dulces, agua fresca, limonada, flores, cigarros, fuego enz. Knapen en aardige meisjes bieden meloenen, oranje-, china's- en granaat-appelen, alles in fierlijke schijfjes gesneden, alsmede vijgen, ruikers en suikergebak te koop aan; terwijl breedschoftige Galliciërs het frissche water in groote kruiken ronddragen, om de dorstige tong voor eenen ochavo (omtrent éénen duit) te laven. De vrienden der pijp (pipae adscripti) zouden zich daar ten hoogste wèl bevinden; want achter den verkooper van gewone cigarros, of van gesneden' tabak in papier gedraaid (cigarros en
papello), volgt onmiddellijk een jongen in een verscheurd gewaad, met een klein lampje in eene lantaren, en met gereedgemaakte fidibus in de hand, die, onder het gedurig roepen van fuego, qui quiere (wie wil vuur), u noodigt, voor eenen maravedis (bijna 3 duiten), de gekochte cigarros aan te steken. Is het gezelschap talrijk, zoo gaat dit aansteken van mond tot mond.
De breede rijweg, die buiten de alleën voor de voetgangers gelegen is, begint reeds met rijtuigen van allerlei soort bedekt te worden, die vooral op zon- en feestdagen zeer talrijk zijn, en in eenen plegtigen trein langs de eene zijde van het Prado henenrijden, in een digt bij de Recollecten-poort gelegen rondeel wenden, en alsdan naar de Atocha-poort weder terugkeeren. Het gezigt hiervan verschaft ongemeen veel genoegen. Overoude, halfvermolmde en logge koetsen, met vergulde sieraden overladen, slepen eene oude Hidalgofamilie voort; eene blinkende Engelsche phaëton volgt haar; snuivende Andaluzische hengsten schuimen achter vier uitgeputte muilezels, die, met klokjes om den hals, door een caricatuur van een' voerman, onder het gedurig roepen van arre mula! voortgedreven worden. Te paard rijders omgeven dezen trein van koetsen, onder welke een hoogsteigerende Navarrasche hengst met trotsche verachting op de naast hem
| |
| |
gaande uitgedo de Rosinante van eenen tweeden don quichot nederziet. Prachtige livereijen trekken de bewondering der aanschouwers tot zich, gelijk menige vierkante bespottelijk ouderwets gekleede sancho pansa, in dienst van eenen afgeleefden lakkei, den eleganten jongeling een' luiden lach afperst. De oude Heeren en Dames onder de wandelaars in de alleën vestigen het oog, over de barrièren heen, monsterend op den voorbijtrekkenden trein, en verzamelen aldus, door hunne waarnemingen, stof voor het gesprek in de tertuliën. Somwijlen kijkt ook wel eens een aardig gezigtje uit zulke oude koetskasten, om den bekenden onder de olmen eenen vriendelijken groet toe te wenken.
De zon begint zich achter het Guadarama-gebergte te verschuilen; de muilezels haasten zich naar hunnen stal, en de rijtuigen naar het koetshuis; luider hoort men het water der fonteinen plassen, en liefelijke stroomen van kruidige geuren worden door de koele avondlucht van den kruidkundigen tuin overgedragen; de goddelijk schoone hemel spreidt zijn azuren, met sterren gestikte dekkleed over het Prado uit, en de zilveren schijf der maan breekt door de digte takken der olmen, en mengt haren bleeken glans onder de plegtige schaduwen der alleën. De strenge Duenna drijft hare beminnelijke medgezellinnen, langs ledige straten, tot welke slechts nu en dan zachte seguendillen van nabijgelegene balkons overzweven, naar de verblijven harer huisgoden; de minder strenge verwijlt nog eenigen tijd in den kleinen vriendschappelijken kring, in welks midden een vurige jongeling zijne liederen bij de toonen der citer of mandoline zingt. Ginds vormt zich om den hoogen olmstam een kleine kring ten dans, terwijl het klappen der castanuela's de takt aangeeft voor de vlugge bewegingen der dansenden. Doch de avondwinden waaijen kouder over Buen Retiro heen; de Dames verbergen zich dieper in hare mantilla's, en de menigte verliest zich al gaande weg in de nabijgelegene straten. Arme lieden, daarentegen, die hier en daar in het gewoel eenige ochavo's als bedelpenning inzamelden, en daglooners, wien het drukkend lot geen ander huisdak dan Gods blooten hemel toestaat, nemen thans de plaats der beau-monde in, sluipen over deze nu eenzame plaats heen, en sluimeren, in eenen verscheurden mantel gewikkeld, in op die stoelen en rustbanken, welke de grootste schoonheden en sierlijkste pronkers van Madrid
| |
| |
slechts kort geleden verlieten. De stille nacht strekt zijne beschermende armen over hen uit, en eene enkele nachtmuzijk, die, om middernacht, hare betooverende harmonie in liefelijke toonen uit de nabuurschap naar het prachtige Prado overzendt, wiegt deze vermoeiden in den zorgstillenden slaap.
Karel III en de werkzame Graaf aranda waren de aanleggers dezer heerlijke wandelplaats; hun vernuft riep dezelve uit de voormalige woestijn, die door schadelijke uitdampingen de lucht verpestte, tot haar tegenwoordig verrukkend aanwezen te voorschijn. Zoo veel deden deze voortreffelijke mannen voor de kleine uitgestrektheid der hoofdstad; hoe veel kan thans de gelukkige ferdinand niet voor zijn volk doen, dat, tot een vernieuwd aanzijn gekomen, op de ladder der volken spoedig, als ware het, tot de hoogste sport des geluks schijnt op te stijgen!
Hoe geheel anders zal de Spanjaard thans te moede zijn, wanneer, in den schoonen avondstond, onder de groene gewelven van het Prado, een zachte zefir hem de gloeijende borst verkoelt, en hij rondom zich henen, in gezellige kringen, opwekkende liederen voor Koning en Vaderland hoort aanheffen; wanneer groepen van regtschapene mannen elkander, in warme taal, over de schoone verwachtingen voor het Vaderland onderhouden, daar weleer vreemde Gendarmes, met uitgetogene sabel, achterdochtig van de Recollecten- tot aan de Atocha-poort op en neêr reden, en van achter de palissaden der façade van Buen Retiro kanonnen trotsch en dreigend de gapende monden naar de schoone Alcala-straat rigtten, en verminkten uit het Dominikaner-klooster der Lieve Vrouw van Atocha, of uit Buen Retiro, even als schimmen, op hunne krukken onder de wandelaars ronddwaalden; terwijl op de kruin van Buen Retiro, die de geheele stad bestrijkt, een verbazend groote bomketel stond, op wiens metalen voorhoofd de volgende woorden gegraveerd stonden: Ville de Madrid! si tu bouges, je te brule. En, in weêrwil hiervan, was toch het Prado ook toen ter tijd de geliefde wandelplaats der Madridders, en werd even talrijk bezocht; de zucht tot vermaak scheen, niettegenstaande dit alles, dezelfde, en de vrolijke uitboezemingen der gezelligheid zich steeds gelijk te blijven. Lang besloot dus de Spanjaard de spijt van dit vreemde juk diep in zijne borst, totdat het in onze dagen, gelijk schiller zegt, ‘het leven wist te wagen, om het leven te winnen.’
|
|