Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1820
(1820)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 658]
| |
Berigt, aangaande den olifant, die te Geneve op den 31sten mei dezes jaars gedood is.Men had gedurende veertien dagen eenen schoonen Bengaalschen OlifantGa naar voetnoot(*), die van grootere gestalte is dan de Afrikaansche, te Geneve tentoongesteld. Hij was omtrent negen voet hoog, en donkerbruin van kleur. Bij deze soort is de kruin verheven, en met twee uitsteeksels van boven voorzien; het voorhoofd vierkant en een weinig hol; het hoofd naar evenredigheid wat meer gerekt; de slagtanden minder groot, dan bij den Afrikaanschen. Het voorwerp, dat wij beschrijven, bezat slechts éénen enkelen, hebbende den anderen door eenig toeval verloren. Hij was tien jaar oud, en vóór zes jaar door den eigenaar, den Heer garnier, te Londen gekocht; terwijl diens nicht met hem rondreisde, aan welke hij zeer gehecht scheen. Die zelfde vrouw was eigenaresse geweest van dien, welke voor weinige jaren te Venetië ontsnapte, en dien men genoodzaakt was met kanonskogels te dooden, nadat hij vrij wat verwoesting in de stad had aangerigt. Deze was van eene veel zachtere geaardheid, en had, door zijne leerzaamheid en bekwaamheid, gedurende zijn verblijf, eene algemeene belangstelling verwekt; hij volbragt, op bevel van zijnen oppasser, of cornac, alle gewone kunsten, welke men deze dieren laat verrigten, met eene vaardige gehoorzaamheid en behendigheid, ja men kan zeggen met eene geestigheid, die opmerkelijk was; en in de tegenwoordigheid van Mejufvrouw garnier, die dikwijls aanwezig was, schenen al zijne begaafdheden zich te verhoogen. Deze vrouw zeide ons, dat hij zoo gemeenzaam en | |
[pagina 659]
| |
gezellig was, dat hij meer dan eenmaal in groote steden, gelijk te Rijssel, Antwerpen enz., op het tooneel verschenen was, het hoofdgedeelte van eenen stoet uitmakende, en met fierheid de tooneelspeelster dragende, die de rol van vorstin vervulde; voor welke hij dan zelfs nederknielde, om haar op zijnen rug te ontvangen. Zonder in het minst door de lampen, de muzijk of het gejuich der aanschouwers verschrikt te worden, scheen hij veeleer vermaak er in te vinden, zijne rol bij zoodanige plegtigheden wèl te spelen. Hoe gewoon ook aan de vrijheid, die hij zeer beminde, verdroeg hij toch zijne slavernij met geduld; en des avonds, wanneer men zich gereed maakte om hem te binden, stak hij den voet uit, om den ijzeren ring te ontvangen, met welken men hem des nachts aan eenen paal, diep in den grond geplant, geketend hield. Hij reisde niet in eene kast; maar men dreef hem des nachts van de eene naar de andere stad. Hij had drie geleiders; zijnen eigenlijken oppasser, of cornac, en nog twee andere, van welke er één was, die hem altijd meer vrees dan genegenheid had ingeboezemd. In den laatsten tijd van zijn verblijf te Geneve, had hij eenige teekenen van meerdere levendigheid en onrustigheid gegeven, die door twee oorzaken waren opgewekt; eensdeels de veelvuldige afvuringen der soldaten bij de exercitiën, die in zijne nabijheid werden gehouden, en die hem zeer schenen te mishagen; anderdeels de opwellingen der teeldrift, aan welke deze soort in het voorjaar, gedurende eenige weken, onderworpen is. Hij scheen echter nimmer de gehoorzaamheid te vergeten, of zijne geleiders bedreigd te hebben. Zijn vertrek naar Lausanne was op den 31sten Mei bepaald. Hij ging dus om middernacht de stad uit, van welke de poort en ophaalbrug open bleven, met verlof van den overheidspersoon, met de militaire policie belast. Hij werd door zijnen oppasser en leidslieden, voorzien van eene lantaren, begeleid; en Mejuf- | |
[pagina 660]
| |
vrouw garnier zou des anderen daags volgen. Hij maakte geene de minste zwarigheid om over de ophaalbrug te gaan, en sloeg welgemoed den weg naar Zwitserland in. Maar, op een vierde mijls van de stad, toonde hij zich tegen zijnen oppasser verbolgen, zonder dat men kon begrijpen waarom, en stelde zich in postuur om hem aan te vallen; deze ontvlood naar den kant der stad; de Olifant vervolgde hem tot aan de poort; terwijl de kommanderende officier over zich nam, die weder te doen openen, te regt berekenende, dat men zich gemakkelijker van het dier binnen dan buiten de stad kon meester maken, waar hij op de groote wegen verbazend veel kwaads kon uitrigten; zijnde de 31ste Mei (woensdag) een marktdag. Hij keerde ook zonder dralen in de stad terug, meer vervolgende dan volgende zijnen oppasser en de geleiders, voor welke hij alle vrees of genegenheid scheen verloren te hebben. Van dit tijdstip was hij dus aan zich zelven overgelaten. Hij wandelde eenigen tijd over het plein van St. Gervais, zich schijnende te verlustigen in zijne vrijheid en in de schoonheid van den nacht. Hij vlijde zich eenige oogenblikken neder op een' hoop zand, tot verbetering van den straatweg bijeengebragt, en speelde met de steenen, te zelfden einde aldaar opgestapeld. Eenen zijner leidslieden, die hem aan het begin van eene der bruggen over de Rhône gadesloeg, bemerkende, liep hij op hem toe, en zou hem ongetwijfeld hebben mishandeld, zoo het denzelven niet gelukt ware hem bij tijds te ontwijken. Mejufvrouw garnier, onderrigt van hetgene er gaande was, haastte zich om bij het dier te komen; en, zich verlatende op de genegenheid, die hij haar altijd betoond had, waagde zij het, haren invloed te bezigen, ten einde hem op eene veilige plaats te brengen. Zij naderde hem met moed; en, voorzien van eenige lekkernijen, waarop hij zeer gezet was, sprak zij hem met vertrouwen en zachtheid aan, en bragt | |
[pagina 661]
| |
hem op eene plaats, door muren ingesloten, digt bij de loods, waarin hij te voren geweest was, maar waarin hij thans niet wilde terugkeeren. Deze plaats, het Hollandsch Bastion genaamd, grensde aan eene bewaarplaats van kruidkisten, wagens en affuiten, waar ook eene partij kogels waren opeengestapeld. Het dier, hier alleen gelaten en de deur gesloten zijnde, vermaakte zich met zijne krachten en behendigheid te beproeven aan alles, wat binnen zijn bereik was. Hij ligtte sommige kruidkisten op, en legde die op de zijde, vermaakte zich met de wielen rond te draaijen, nam de kogels met zijne tromp op, en wierp ze hoog in de lucht, heen en weder loopende met eene levendigheid, welke men evenzeer voor een gevolg van blijdschap als van toorn nemen kon. Omstreeks twee ure in den morgen begaf zich de Syndicus der wacht derwaarts, ten einde te beraadslagen omtrent de in het werk te stellene middelen. Hij vond Mejufvrouw garnier geheel wanhopig, hem verzoekende, dat men den Olifant op de spoedigst en zekerst mogelijke wijze zou dooden. Deze Heer, deelende in de belangstelling, welke dit goede en schoone dier der geheele stad had ingeboezemd, verzette zich aanvankelijk tegen dit besluit, en hield der meesteresse voor, dat het op dit tijdstip in veiligheid was, zoo voor het publiek als voor zich zelven; dat zijn tegenwoordige toestand, voorbijgaande en een gevolg zijner natuur zijnde, weldra door eenen meer gematigden zou opgevolgd worden. Deze voorstellingen, echter, hadden bij Mejufvrouw garnier geenen invloed. Zij herinnerde zich nog levendig de gebeurtenissen te Venetië, en zag zich nu geheel alleen belast met de zorg voor den Olifant, en aansprakelijk voor deszelfs gedrag, gedurende eenen langeren of korteren tijd; want de oppasser en de geleiders hadden verklaard haren dienst te verlaten, en het was niet gemakkelijk, die plaatsen te vervullen, of lieden te vinden, die het dier zou willen erkennen. Zij bleef dus bij haar verzoek; | |
[pagina 662]
| |
en de Syndicus, alvorens hij daarin bewilligde, vorderde, dat dit verzoek schriftelijk geschiedde en onderteekend wierde. Van dit tijdstip aan maakte men dus schikkingen, om het veroordeelde dier den dood op de spoedigste en zekerste wijze aan te doen, hetzij door vergif, of door den kogel. Van den eenen kant stelde men scheikundigen in het werk, ter bereiding van het noodige vergif; van den anderen maakte men twee openingen in den ringmuur, in iedere van welke men een' vierponder plaatste, die het laatste middel zouden zijn, bijaldien het vergif faalde. De Heer mayor, beroemd Heelmeester en beminnaar der Natuurlijke Historie, en tevens een der bestuurderen van het Museum, had vermaak gevonden in den Olifant dikwerf, gedurende deszelfs verblijf, te bezoeken; gelijk het dier dan ook voor hem eene bijzondere genegenheid scheen te hebben opgevat. Deze omstandigheid bewoog den Syndicus, hem te verzoeken, het vergif aan het dier toe te dienen. De Heer mayor gevoelde eenen geweldigen weêrzin daartegen, omdat hij er iets onedelmoedigs in vond; maar de hoogste wet, het heil des volks, gebood, en iedere andere bedenking moest zwijgen. Hij koos dan daartoe het blaauwzuur (acide Prussique); en, nadat hij omtrent drie oncen met tien oncen brandewijn, den lievelingsdrank van het dier, gemengd had, riep hij hem, door een der gaten, bij zijnen naam. De Olifant kwam ook op het geroep van eene zoo bekende en beminde stem, vatte de flesch, die het doodelijk vocht bevatte, met zijne tromp aan dronk dezelve in ééne teug leêg, even alsof het zijn gewone drank ware. Maar dit vergif, van hetwelk de uitwerkselen, zelfs in eene kleine gift, gemeenlijk even snel als hevig zijn, scheen het dier niet merkbaar aan te doen: hij begon achteruit te loopen, maar met eenen vasten tred, tot in het midden der beslotene plaats, en legde zich daar eenige oogenblikken neder, als wanneer men dacht, dat het vergif begon te werken; maar | |
[pagina 663]
| |
hij stond weldra weder op, en begon op nieuws met de kruidkarren en kogels te spelen, en ginds en herwaarts te loopen door het plein van het tuighuis. De Heer mayor begon nu te vermoeden, dat het blaauwzuur, hetwelk reeds sedert eenigen tijd was toebereid, zijne kracht verloren had, en bereidde dus drie ballen, ieder van een once rattenkruid (acide arsenique), gemengd met suiker en honig. De Olifant kwam op nieuws op zijn geroep, en nam alle drie uit zijne hand. Na verloop van een kwartier uurs scheen hij niets daardoor aangedaan. Men bood hem eene andere dosis aan; hij nam ze, berook ze eenige oogenblikken, wierp ze toen ver weg, en begon op nieuws zijn spel en zijne kuren. Hij ging van tijd tot tijd naar de openingen, sloeg zijne tromp om den mond van het kanon, dat hij bereiken kon, en stootte het terug, alsof hij een donker voorgevoel had van het gevaar, dat hem van dien kant bedreigde. Het was vijf ure in den morgen, toen de proeven van vergiftiging waren begonnen; er was een uur verloopen, en er hadden zich nog geene de minste sporen van inwendige werking vertoond. De tijd, dat de markt eenen aanvang zou nemen, begon te naderen; de buitenste plaats werd ieder oogenblik meer aangevuld, zoodat de toegang begon verstopt te worden door de menigte der nieuwsgierigen. Er werd dus bevel gegeven op hem te vuren. De steller van het geschut koos nu zeer voegzaam het oogenblik uit, waarin het dier, na tot de opening genaderd te zijn geweest, weder terugging, en dus de zijde blootgaf. De kogel, van zeer nabij geschoten, ging, digt bij het oor, achter het regteroog in en achter het linkeroor weder uit, en behield nog krachts genoeg, om eenen dikken wand aan de overzijde des ringmuurs te doorboren, en eindelijk tegen eenen muur zijne kracht te verliezen. Het dier bleef nog een of twee seconden overeind, bukte toen en viel op zijde, zonder eenige stuiptrekkingen of bewegingen hoegenaamd. Het verhaal dezer gebeurtenis liep met eene ongeloo- | |
[pagina 664]
| |
felijke snelheid door de stad; en het volk begaf zich in menigte naar de plaats van een tooneel, werwaarts het meer nog door deelneming dan uit enkele nieuwsgierigheid gedreven werd. Smart en spijt waren op elks gelaat te lezen. ‘Men heeft den Olifant gedood! Wat heeft dan dat goede, zachte dier gedaan? Hoe jammer!’ Onder deze en dergelijke uitroepingen haastte zich ieder, om hem nog eens, en wel van nabij, te zien. De aandrang was zoo groot, dat de overheid middelen moest beramen, om de menigte in orde te houden: men stelde dus in de eerste uren eene kleine belasting daarop, ten voordeele der eigenaresse. Maar met den avond, en ingevolge eener overeenkomst met Mejufvrouw garnier, ging het lijk des diers, als eigendom, aan het Museum over: men begon het te openen en, op de volgende dagen, te ontleden; alle welke verrigtingen bekwamelijk bestuurd en uitgevoerd zijn door de Heeren mayor, bourdet, eenen reizenden natuurkundige, en vichet, Elève aan de veeartsenijschool te Alfort. Hun moed en volharding, om, gedurende de lange en heete dagen, al die ongemakken te verduren, welke van zoodanig werk onafscheidbaar zijn, kunnen alleen door hen worden beseft, die daarvan, met ons, bestendige getuigen zijn geweest. Gedurende de bewerking, en vóór men begon, werden al de afmetingen genomen, noodig om het dier eens weder in zijnen natuurlijken stand op te zetten. Men trok met de grootste naauwkeurigheid het schaduwbeeld tegen den naasten muur af, te dien einde met eene laag gips bepleisterd; daarop liet men, elk afzonderlijk, het hoofd en de beide beenen van dezelfde zijde afgieten. Men zorgde, ieder ingewand afzonderlijk, met uitsluiting alleen van de lever, die al te zeer ontbonden was, en van de hersenen, welke de kogel geheel vernield had, in eene verdunde oplossing van zoutzuur verzuurd kwik (muriate de mercure oxigéné) te bewaren. Deze ingewanden zijn, uit hoofde van derzelver verbazende grootte, (de milt b.v. was 6½ voet lang) een | |
[pagina 665]
| |
belangrijk voorwerp van waarneming en onderzoek. De spier- of vleeschachtige deelen, waaromtrent het jaargetijde de langzame ontleding niet gedoogde, werden meer met de bijl afgehakt dan met het snijmes afgesneden; en men behoefde zich daaromtrent ook niet verder te bekommeren, want zij werden aan het publiek overgelaten, dat zeer begeerig en nieuwsgierig was om van den Olifant te eten, en, door het smakelijk aanzien uitgelokt, zulks bij allerlei sausen gereedmaakte, zonder de minste vrees voor het vergif, hetwelk ook bij geene mogelijkheid tot in het spiergestel kon doorgedrongen zijn. Drie à vier honderd personen zullen daarvan gegeten hebben, zonder dat iemand, zooveel wij weten, er eenig ongemak van gehad heeft, behalve één à twee, die door hunne onmatigheid zich gebrek aan spijsvertering hadden op den hals gehaald. Het beenachtig zamenstel was het voorwerp eener bijzondere zorge; het is thans in de weeking, om eens het geraamte te kunnen zamenstellen, dat voor het Museum der Natuurlijke Historie bestemd is. Deze inrigting had het geluk, eenen man onder hare bestuurders te tellen, die, bij den noodigen ijver en ervarenheid, al de vereischte kundigheden en belangstelling bezat, om deze zeldzame gebeurtenis ten voordeele eener nationale inrigting te doen dienen. De belangstelling voor het Museum was zoo groot, dat men, binnen de weinige dagen eener geopende inschrijving, eene genoegzame som bijeen had, om al de overblijfselen van den Olifant zich te kunnen eigen maken. Men vond het vel te dik, om op de gewone wijze te kunnen worden toebereid. En, daar de opperhuid van zelve begon los te laten, heeft men die voorzigtiglijk van de huid afgescheiden, die voor het overige weinig belangrijks oplevert om in zijn geheel bewaard te worden. De opperhuid heeft de haar eigene stevigheid volkomen behouden, en men zal aan dezelve door bekende middelen die buigzaamheid hergeven, welke noodig is, om eens het kunstig geraamte, dat met de | |
[pagina 666]
| |
meeste naauwkeurigheid vervaardigd wordt, te kunnen dekken. De gebeurtenis te Venetië, en die, waarvan wij de voornaamste bijzonderheden hebben medegedeeld, overtuigen ons, dat men in Europa den eigenaren van Olifanten niet moest veroorloven, deze dieren te voet en vrij te doen reizen. In Indië, waar zij, in zekeren zin, tot de klasse der huisdieren behooren, heeft men middelen om hen te bedwingen. Wanneer een hunner door eenen aanval wordt aangegrepen, gelijk die, waarvan deze het slagtoffer werd, stelt men twee oude welgeoefende Olifanten hem terzijde, die hem met hunne trompen bedwingen, en op eene veilige plaats brengen, waar men hem aan een' gepasten leefregel kan onderwerpen. Zoo hij al te weêrspannig is, wordt een derde aangesteld, om hem van achteren met de punten zijner scherpe slagtanden te steken; en alsdan moet hij wel toegeven. Daar echter deze soort van voorzorg in Europa niet kan genomen worden, behoort men andere maatregelen te bezigen. Er ontbrak slechts weinig aan, of deze Olifant ware aan zich zelven overgelaten geweest op den vollen dag, te midden eener volkrijke stad, en wel op eenen marktdag! Wie beeft niet bij het overdenken der mogelijke en waarschijnlijke gevolgen? |
|