Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1820
(1820)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets over het versieren der menschenhuid, of het prikschilderen.Overdrevene eigenliefde en zucht om schoon te schijnen hebben, reeds van onheugelijke tijden aan, den mensch niet alleen allerhande versiering en optooisel en verfraaijende kleederdragt doen uitdenken, maar hem zelfs tot het uiterste gebragt, dat hij zijne algemeene, eigene bekleedsels, op verschillende wijzen gekleurd en beschilderd, met zich rondvoert, en door onuitwischbare teekens op zijne manier fraaijer en aanzienlijker maakt. Zucht om schoon te schijnen, immers, heeft hiertoe veelal aanleiding gegeven: weinigen toch zullen zich opzettelijk leelijker willen maken, zoo als zekere JufferGa naar voetnoot(*), die, uit eene geheel verkeerde soort van Godsdienstigheid, uit dweepzucht namelijk, hare schoonheid pogende te vernietigen, zich dagelijks met een nat aangezigt aan lucht en wind blootstelde, en daardoor in haar oogmerk zoo wèl slaagde, dat, in drie maanden tijds, de blankheid van haar vel verdwenen, en haar gelaat donkergeel geworden was. Reeds vóór den Zondvloed beschilderde men zich. Dat de stof, welke men in de eerste tijden daartoe bezigde, uit spiesglas werd bereid, kan men onder anderen opmaken uit den naam, welken job aan eene zijner dochteren gaf, (Job XLII:14.) Vooral trachtte men, door den omtrek der oogleden eene andere kleur te geven, of dezelve om te krullen, in schijn de oogen te vergrooten, waarin men in het Oosten eene werkelijke schoonheid stelde. En in deze latere dagen nog maakt men in Syrië, Babylonië en | |
[pagina 531]
| |
Arabië den omtrek der oogen met zulk eene soort van verfstof zwart; doch meer om de oogen voor de scherpe zonnestralen te beveiligen, dan wel uit pracht: men maakt echter ook zijdelingsche strepen daarmede, uit de buiten-ooghoeken voortkomende, om aldus de opening tusschen de oogleden des te grooter te doen schijnen. De Grieksche en Romeinsche vrouwen ontleenden van die uit Azië ook de gewoonte om de oogleden met spiesglas te verwen, maar breidden weldra die kunst om zich te versieren uit, ten einde het vervallen rood te herstellen en het geelachtige vel blanker te maken; en dit rood en wit blanketsel houdt onder de hedendaagsche, en wel vooral onder de beschaafde, volken nog stand: minder beschaafde volken verwen zich niet zelden met sterkere kleuren, maken vreemde vlekken en strepen in het aangezigt of op andere deelen des ligchaams, ja doorkerven de huid of steken er in, zoodat er zekere lidteekens van overblijven. In Groenland verft men het aangezigt geel en wit; op Nova-Zembla maakt men blaauwe strepen op het voorhoofd en de kin; sommige Japanners geven den wenkbraauwbogen en lippen eene blaauwe kleur; die van het eiland Sombreo geven het aangezigt eene groene en gele kleur, en andere vertoonen zich wederom anders. Zwart en wit, rood en blaauw, of groen, met één woord, allerhande kleuren, volgens den verschillenden smaak, gebruikt men tegenwoordig in onderscheidene werelddeelen. Sommige vrouwen in het Koningrijk Decan laten zich bloemen in het vel snijden, wrijven er kleuren in, uit plantgewassen geperst, en pronken met die figuren. De Arabieren laten zich ook zulke teekeningen (behalve den straks genoemden opschik der oogen) op de armen, lippen en andere deelen maken, en wel door het steken met opzettelijk daartoe vervaardigde naalden, in blaauw vocht gedoopt. Ook laten zich de meeste meisjes aan de kust van Senegal verscheidene dieren en bloemen met allerhande kleuren op zoodanig eene wijze inprenten. De Negerinnen van Sierra-Leona toonen dus vervaardigde witte, gele en roode ringen om de oogen. De Floridiërs, in Amerika, dragen insgelijks zulke gestokene figuren in het aangezigt, op de armen en beenen, van verschillende kleuren. - J.a. forster vond hetzelfde, op zijne reize om de wereld, bij de mannen op de Markiezen eilanden op de Paasch eilanden, in Nieuw- | |
[pagina 532]
| |
Zeeland enz.; en het zoude niet moeijelijk vallen, uit verschillende Reisbeschrijvingen en andere werken, nog eene menigte zulke en soortgelijke voorbeelden op te sporen. De Tannezen, zegt forster, gemeenlijk groote, sterke, welgemaakte lieden, vertoonen veelal op de armen en borst gesnedene figuren, welke verheven zijn, waarschijnlijk door het opleggen van zekere bladen of kruiden na de bewerking. In Nieuw-Zeeland, merkt dezelfde beroemde Reiziger op, alwaar de mannen op hun geheele aangezigt schuinsche lijnen puncteren, en op de Markiezen-eilanden, alwaar het aangezigt insgelijks door allerlei ingeprikte figuren ontsierd wordt, beletten de lidteekenen, door deze bewerking ontstaan, den groei van het haar; en hieraan heeft men toe te schrijven, dat zij, die al te sterk gepuncteerd zijn, bijna geheel geen' baard hebben. Ofschoon nu het eerste beschilderen, het eigenlijk gezegd blanketten, onder de meeste beschaafde volken in Europa plaats heeft, en de laatste manier, welke men, wanneer het met insteking van naalden geschiedt, pointeren of puncteren, in het Nederduitsch prikschilderen noemt, meer het gebruik is van woeste volken; zoo vindt men echter hiervan zelfs in ons land aanmerkelijke voorbeelden, hetwelk vooral blijkt uit de volgende beschrijving van een mannelijk lijk, op eene onzer Hoogescholen vóór eenige jaren ontleed. Men zag op de borst, in het midden, een gekroond hart, boven met een' atlas en kruis, vastgehouden door een paar Famen, daaronder de letters G.H.M.S.D.L.D. Op de linkerborst eene ster. Op den regterarm een crucifix. Op den voorarm, aan de binnenzijde, een' vogel, aan een takje pikkende, eene Fortuin en rozekrans. Op de hand de letters G.H.M.S. Op den linkervoorarm, aan den binnenkant, een' rookenden matroos met een meisje aan de hand, met een hart onderstrikt, en de letters G.H.M.S.V.D.; aan den buitenkant eenige sterren, zon en maan, met een schip, voorzien van gekleurde vlaggen, liggende aan een anker, hetwelk op de hand stond, ook met eenige sterren, zon en maan. Onder het schip stond zeemanstroost 1793 en de vorige letters in eene hartvormige figuur. Bij het anker was nog een visch. Voorts op de vingers 1793. G.H.M.S. Op de linkerdije, boven de knie, een zittend drinkend paar. Op de regterdije, boven de knie, een meisje met eene bloem in | |
[pagina 533]
| |
de hand. Aan de binnenzijde van de regterknie een vrouwebeeld en: aanzien doet gedenken. Dat menschen, die doorgaans naakt loopen, om zich op te schikken, aldus de huid versieren, laat zich uit zucht tot schoonheid en pracht afleiden; zonder juist, met pauw, te stellen, dat deze, indien men ze naar hunnen smaak, en de razende gewoonte van zich te beschilderen en te mismaken, zoude beoordeelen, met de evenredigheid van hun ligchaam en deszelfs leden niet schijnen vergenoegd te zijn, en, omdat zij zich niet zoo rijk kunnen uitdossen en met allerhande fraaijigheden omhangen, meer sier aan het ligchaam zelf besteden. Maar dat menschen, die zich, elk naar zijnen staat, met uitwendige teekens kunnen opschikken, hunne eigene bekléedsels met onuitwischbare figuren doen beschilderen, laat zich niet uit die beginsels afleiden, daar zij de deelen, welke dus geteekend zijn, door de gewone kleederen bedekken. Enkele grilligheid derhalve, of de zucht om zonderling te zijn, geeft hiertoe aanleiding, en wel vooral bij het scheepsvolk, dat in die landen, waar men zulks pleegt te doen, zich veelal hier of daar laat prikschilderen, doch zelden op zoo vele plaatsen als genoemd voorwerp. Wij moeten hier nog bijvoegen, dat de figuren net geteekend, helder en levendig waren.
Dr. C.M. |
|