Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1820(1820)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Zangers-troost. Als des jonglings gloeijend harte Zich ontboezemt in een lied, En zijn vreugden en zijn smarte In gezangen overgiet; Kalmer mag de traan dan vlieten, Hier om ramp en lot geschreid, En zijn minste vreugdgenieten Wordt verhoogd tot zaligheid. Wellust is 't, de lier te snaren Slechts voor God en zich alleen, Zorgloos wie er lauwerblaren Slingere om zijn slapen heen; 't Lied is uit het hart gevloten, En in 't harte keert het weêr; 't Bedelt om geen gunst der grooten, Recensenten-lof noch eer. Waag dan in 't gedruisch van 't leven Nooit het diepgevoelde lied, Waar de nijd aan 't woord blijft kleven En op doel noch harte ziet; [pagina 443] [p. 443] Waar het vaak, een spel der winden, In de dunne lucht verklinkt, En geen' enklen vriend kan vinden, Wien een traan in de oogen blinkt. Maar eischt bij het onheils-loeijen 's Naasten leed uw hulp en troost, Laat dan vrij uw zangen vloeijen, Schoon gij roem noch lauwer oogst. Dan, door 't edelst doel gedreven, Wacht gij kalm uw vonnis af; Andren mogen beter geven, Ook gij gaaft, wat God u gaf. Moogt gij dan één' traan slechts droogen, Heelt gij slechts ééne enkle wond, Schooner blinkt u dit in de oogen, Dan de roem van 't wereldrond. Stil aan d' eigen' haard gezeten, Als de kreet des lasters stijgt, Vindt ge 't loon in uw geweten; Medelijdend lacht ge, en - zwijgt. boxman. 9 Junij, 1820. Vorige Volgende