regent, en als een' wandelstok draagt bij goed weder. De beste Constitutie is diegene, welke in acht wordt genomen.
Equipage. Prachtig rijtuig, dat men soms vergelijken kan bij die tempels der ouden, die aan alle kanten schitterden van goud, maar welker godheid was een os of een aap.
Fortuin. (Lieden van) Die van niet iet geworden zijn. Zij gelijken dikwijls naar die kleine beken, die, door toevoer van water, onwederstaanbare stroomen geworden, de eiken ontwortelen, zonder de schaduw van welke zij duizendmaal opgedroogd zouden geworden zijn.
Ganzen. Behielden oudtijds het Kapitool; thans dienen hare pennen, om de burgerlijke vrijheid te behouden.
Geboorte. Titel, die zoo veel geldt, als dezelve gekost heeft.
Gemaskerd Bal. Instelling van weldadigheid voor leelijke vrouwen.
Gemeenebest. Vorm van bestuur, door vele lieden geprezen, en door vele anderen berispt, omdat de vooroordeelen, de onverdraagzaamheid, de uitsluitende voorregten, de politieke goochelaars, de ridderteekens, en vooral de erfelijke bedieningen, daarmede niet zoo wel overeen te brengen zijn.
Gemeenebestgezinde. Iemand, die krank is aan de razernij der deugd. Vreemdeling onder eene monarchale regering; maar die onder dezelve ligtelijk genaturalizeerd kan worden, wanneer het volk vrij, de koning de eerste burger van den staat is, en de magten in evenwigt zijn. Zoodra er een algemeen belang is, waar alle burgers toe medewerken, bestaat er een gemeenebest, zelfs onder eene eenhoofdige regering.
Genegenheid. Belangeloos gevoel, minder krachtig dan de liefde, doch meer teeder dan de vriendschap.
Gezag. (Hoogst) Berust bij hem, die de krachten, de rijkdommen en de middelen van uitvoering bezit.
Gierigneid. Het is met deze buitensporige drift als met het vuur, waarvan de hevigheid toeneemt, naar gelange men de brandstoffen aanvoert, die het voeden moeten.
Groot. Een man van eene groote gestalte, zonder verstand, is gelijk aan die huizen met vele verdiepingen, waarvan de hoogste gewoonlijk het slechtst gemenbeleerd zijn.
Grijsaard. ‘Alles verergert van dag tot dag, en de natuur ontaardt hoe langer hoe meer. De vrouwen weten niet meer te behagen; het ontbreekt den mannen aan kracht; de vruchten verliezen hare sappen; de bloemen hare geuren; en in de