| |
Onthaal en verrigtingen van het Britsch gezantschap naar den koning van Ashantee, op de Goudkust, in den jare 1817.
(Vervolg en slot van bl. 173.)
Eindelijk werd de dag van 7 September 1817 tot afdoening van het Traktaat bepaald. Het Gezantschap werd door vaandragers en soldaten met muzijk afgehaald, door den Koning aan het buitenhof ontvangen en naar het binnenhof geleid. Meer dan 300 vrouwen, plegtig gedost, waren daarbij tegenwoordig. Ook de Koning van het naburige Dwabin, met zijn' hofstoet, was daarbij aanwezig. In het midden zaten de Gezanten, onder een' grooten baldachin, naast den Koning. De laatste leide de bestemde geschenken neder, waarbij al de vlaggen hem om het lijf gebonden werden. Hierop trad de Heer bowdich vooruit tot den Koning, en zwoer, zoo voor zich als zijne ambtgenooten, op zijn zwaard, dat hij de waarheid gesproken had. Daarop geschiedde de eed door de staatsbeambten en opperste bevelhebbers, houdende hunne gouden zwaarden voor het gezigt van den Heer bowdich. Eindelijk zwoer ook de Koning, wanneer alle vrouwen opstonden en twee vingers in de hoogte hieven, terwijl een der Raden, met een' grooten steen op het hoofd, naast den Koning knielde. ‘God en de Fetisch (dus luidde de eed)
| |
| |
mogen mij dooden, wanneer ik, als gijlieden in waarheid zweert, het verdrag niet houd, en, zoo gij kwaad in den zin hebt, de Ashantees niet wreek.’ Het Traktaat, door den Koning, de Gezanten, den Koning van Dwabin, de hooge staatspersonen en de tolken onderteekend, behelsde, in 10 artikelen, de verklaring van wederzijdsche vriendschap, vrede en bescherming, de aanstelling van eenen Resident in de hoofdstad, (waartoe de Heer hutchison bestemd werd) en het zenden der koninklijke kinderen naar de Kaap-kust ter opvoeding, onder opzigt van den Gouverneur-generaal.
De dag van den 17den werd tot de afreis bepaald. Men nam een paar mantelzakken, een' sextant en eene kist met papieren mede. Met het plegtig afscheid van den Koning, was het reeds 8 ure in den avond geworden, eer men, onder geleide der Engelsche vlag, vertrok. Naauwelijks was men 50 schreden voortgegaan, of men werd door eene gewapende bende onder trommelslag aangegrepen. Er werd niet geschoten, maar met de zwaarden gehouwen en gewond. De Heer bowdich, echter, kreeg de vlaggen en pakkaadje terug, welke men eerst veroverd had. Gemelde Heer zond een paar stafdragers naar den Koning, terwijl hij naar zijne woning terugtrad, met verklaring, dat hij, na zulk een geweld, met de zijnen het zwaard moest trekken, zoo hij niet terstond ontslagen werd en vrijelijk reizen konde. Eindelijk, na lang over en weder zenden van uitvlugten en aanbiedingen van geschenken, welke de Heer bowdich weigerde, kreeg hij bij den Koning gehoor, en verscheen in burgerkleeding. De Koning verontschuldigde zich, als geheel onkundig van het gebruikte geweld, beoogende alleen, dat men niet zonder zijne stellige vergunning zoude vertrekken, bood den Heere bowdich aan, hem de hoofden te leveren van de voornaamste, die den aanval gedaan hadden, en verzocht genade voor de overige. Men drong, in antwoord, alleen aan op vrij en verzekerd geleide, en nadere bevestiging van de getroffene vriendschap. De Koning bestemde daartoe het Adaï-feest op den 21sten. Op hetzelve leide de Heer bowdich de hand van den Resident hutchison in die van den eersten tolk, en deze dezelve in die des Konings, hetgene de bevestiging was der koninklijke belofte. De tolken boden hunne hand aan den Heer bowdich; doch deze weigerde
| |
| |
zulks, en eischte alleen de hand des Konings zelven, waartoe hij zijnen tolk beval.
Op den 22sten, eindelijk, had de laatste plegtige bijeenkomst van alle hovelingen en voorname bevelhebbers, in tegenwoordigheid des Konings van Dwabin met zijne tolken, plaats. De Koning bevestigde hier het geslotene Traktaat, met bedreiging der grootste gestrengheid aan ieder, die hetzelve schenden zou. In den avond had het laatste gehoor plaats, waarbij de Koning den volgenden brief aan den Gouverneur-generaal bij voorzegging deed schrijven:
‘Van dit oogenblik aan zijn wij goede vrienden. Zoo veel ik kan, zend ik allen handel naar de Kaap-kust. Gij zult, hoop ik, mijn woord ten volle vertrouwen. Ik bid u, den Koning van Engeland mijnen besten groet over te brengen en zelf aan te nemen, als het bewijs mijner tevredenheid met de oogmerken en den gunstigen afloop des Gezantschaps. Laat de gezamenlijke hoofden der Fantees voor u komen; maak hun het gewigt des Traktaats bekend, en vorder van hen dezelfde stellige getrouwheid, als ik van al mijne grooten en hoofdmannen verlang. Gij zult, hoop ik, met mij als vriend handelen, gelijk ik bereid ben, de Britsche belangen te beschermen. Ik wensch u gezondheid en welvaren, en al mijne opperbevelhebbers groeten u minzaam. Ik ben
Uw opregte vriend
(was get.)
saï tootoo quamina, Koning van Ashantee en deszelfs grondgebied.’
‘P.S. Gij zult mij verpligten, met den Koning van Engeland te doen opmerken, dat ik, uit achting voor hem, de Fantees als zijn volk beschouwen zal. Hij zal, hoop ik, nogmaals in overweging nemen, om den slavenhandel te hernieuwen, dat voor mij voordeelig zijn zal. Hij zal, hoop ik, thans alle vreemde schepen aan de kust laten komen om te handelen, en gij moet zeggen, dat de weg thans goed gebaand is, om zoo veel handel te drijven, als uw voorraad immer zal toelaten.’
Nu ontving de opperste tolk de hand van den Heer hutchison uit die van den Heer bowdich, en leide dezelve in die des Konings, tot bevestiging van het Residentschap.
| |
| |
Hierop werd de afzending bepaald van vier kinderen des Konings tot opvoeding; van een' jongen en een meisje voor den Gouverneur-generaal tot zijnen dienst; van een' jongen en een meisje, met 2¾ oncen gouds, voor den Heer bowdich tot zijnen dienst; van een' jongen, met 1½ once gouds, voor den wondheeler tedlie; van een kleed met 1¼ once gouds voor den tolk van Acra; van twee kleeden en even zoo veel goud voor dien van de Kaap-kust; terwijl de bedienden der Officieren en de soldaten 1¼ once gouds ontvingen.
Met moeite hield de Heer bowdich een krijgsgeleide terug, hetwelk de Koning hem wilde geven. Één bevelhebber, echter, reisde mede, gelijk ook een bode des Konings van Dwabin, die eene Engelsche krijgsmontering moest medebrengen, en voorts eenige dragers voor de goederen en hangmatten, waarvan de Koning hen, in gevalle van onpasselijkheid, rijkelijk voorzien had. Op den avond van den 22sten nam het Gezantschap bij fakkellicht en muzijk de terugreis naar de Kaap-kust aan, alwaar men, na vele vermoeijenissen en gevaren, vooral bij het doorwaden van tot 4 à 5 voet opgezwollene wateren, te midden van heftige onweders en wilde dieren, na 20 dagen reizens, behouden aankwam.
De Koning draagt veel zorg voor den staat en de schatkist, is een liefhebber en bevorderaar van wetenschap en kunst, doch in vele opzigten eigenzinnig en halsstarrig. Intusschen zegeviert zijne menschelijkheid dikwerf over bijgeloof en staatkunde, zoo als in het geval der begrafenis van zijne moeder, wanneer hij, hoe dringend ook verzocht, weigerde het aantal van menschenoffers te vermeerderen. Op 3000, waaronder 2000 krijgsgevangene Fantees, wordt echter de gepleegde gruwel te dier gelegenheid begroot; terwijl bovendien de groote steden ieder 100, de kleine ieder 10 menschen moesten leveren. Zijne manieren zijn gevallig en waardig tevens. Zijn hoofdgebrek is eerzucht. Een vijand van logen en laster zijnde, bemint hij zeer de eenvoudige waarheid zonder vleijerij. Een doorslaand bewijs levert daarvan het gedrag van eenen jongeling, die zijnen meester verdedigde, door de hoofden des volks ten onregte beschuldigd. ‘Mijn Koning! (sprak dezelve) gij hebt lieden om u te bedienen, maar niemand om u de waarheid te zeggen, als gij misleid wordt en daardoor verkeerdelijk oordeelt.’ De hoofden wilden, dat men hem voor zijne oneerbiedige taal het
| |
| |
hoofd zoude afslaan. De Koning gebood daarentegen, dat men hem zoude laten voortgaan met zijne verdediging. Dezelve geviel den Koning dermate, dat hij des beschuldigden vrijsprak, en den jongen verdediger tot geheimschrijver aanstelde, om hem in gewigtige gevallen de waarheid te zeggen, daarna tot tweeden tolk verhief, en hem huis, vrouwen, slaven en goud schonk.
De hooge staatspersonen en bevelhebbers zijn hebzuchtig en bijgeloovig, doelende alleen op het tegenwoordige bezit, zonder zich om de toekomst te bekommeren.
De mindere volksklassen zijn ondankbaar, trotsch en buitensporig; waarom de Koning dikwerf herhaalde, dat zij, met uitzondering der Fantees, het slechtste volk van den aardbodem waren.
De troonsopvolging gaat van den Koning op zijnen broeder, zusters zoon, eigen' zoon, en, bij gebreke van dezelve, op den voornaamsten Vasal des Rijks. De Koning is erfgenaam van al het goud zijner onderdanen, van den hoogsten tot den geringsten. Hij heeft het regt, den onderdanen allen handel te verbieden. De gezamenlijke rentebetalingen bedragen 33⅓ ten honderd voor elke 40 dagen. Binnen 6 weken na het oogstfeest moeten alle schulden, van welken aard ook, betaald zijn; na dien tijd is de schuldenaar in persoon aansprakelijk, en wordt bij wanbetaling slaaf. De opzettelijke moord, echtbreuk en tooverij worden met den dood gestraft. Onopzettelijk misdrijf wordt vrijgekocht. Het is niet geoorloofd, eens anders vrouw om hare schoonheid te prijzen.
Er zijn twee soorten van Fetisch-mannen, zoo die bij den Fetisch wonen en godspraken geven over toekomstige lotgevallen, als die enkel voor de feesten dienen, en tevens waarzeggers en bezweerders zijn, vooral bij diefstal. De eerste staan in verband met de afgestorvene geesten, die in de verblijven van den Fetisch wonen, sommige in eenen staat van werkeloosheid, andere lettende op de verrigtingen der benedenwereld. Dieren, en ook slaven, ja zelfs kinderen, worden den Fetisch geofferd.
De feesten zijn die van den oogst op 5 September, welke algemeen en zeer plegtig is, en die van Adaï, waarvan het kleine op den 21sten dag invalt. Men begint het jaar met 1 October. Sterfgevallen worden met snaphaanschoten aangekondigd, wier getal zich naar rang en rijkdom rigt. De be- | |
| |
grafenis gaat ook met menschenoffers gepaard, waartoe de slaven dienen, die in het sterfhuis gegrepen worden.
De Koning houdt 3333 vrouwen, die deels achter het paleis, deels in het landhuis op het dorp te Berramang, deels in twee straten der hoofdstad wonen, en voorts een' troep jonge knapen, die de gewijde bogen en pijlen dragen en bevoorregte dieven zijn.
De bouworde der huizen, waarvan de buitenmuren door twee vlechtwerken gevormd zijn, en de tusschenruimte met grof zand en vochtige klei wordt aangevuld, is Gottisch. De daken zijn van bamboes, met palmbladen belegd, die door dunne takken worden vastgemaakt. De woningen zijn ruim en zuiver. Elken morgen wordt alle vuiligheid in de opene lucht verbrand.
Vele kunsten worden in den Europeschen smaak beoefend, vooral porselein en goud. Er zijn ook vele weefstoelen; doch het zeer fijne weefsel is niet meer dan vier duim breed. Ook wordt er goed leder vervaardigd, en voorts houtwerken uit het zachte hout sesso, zoo als stoelen, palankijns en eene soort van guitarren.
Het klimaat is tamelijk koel. Er vallen vele regens, vooral in Mei, Junij, Julij en Augustus, en doorgaans de geheele maand October.
De bevolking van het Koningrijk Ashantee kan eenigermate afgemeten worden naar de krijgsmagt van 204,000 man en 57000 man hulptroepen, zoodat ten minste een millioen inwoners kunnen geteld worden, waarvan 362,000 mannen en 638,000 vrouwen. De mannen zijn doorgaans welgemaakt, met arendsneuzen; zoo ook de vrouwen, waaronder vele schoonheden in de hoogere standen. Hare boezems zijn doorgaans zeer schoon. Het gewone voedsel bestaat uit soepen van gedroogden visch en hoenders, uit geroost koren en vruchten. Het land heeft allerlei viervoetige dieren, en fraaije vogelen, die dagelijks ter markt komen. De handel is in stofgoud, zijden en wollen stoffen, en slaven.
De taal is zeer welluidende door de menigte van vokalen. Men kent in de woorden geene geslachten, noch voornaamwoorden, noch ook onvolmaakte tijden of deelwoorden in de werkwoorden. Het voornaamwoord ik wordt met mi uitgedrukt. Men spreekt vooral, door sterke gebaren.
De muzijk bepaalt zich meestal tot de fluit, en de guitar
| |
| |
met 8 snaren, uit de kleine scheuten van den boom enta vervaardigd, en tot hoornen, uit olifantstanden gemaakt. De vrouwen zingen veelal bij afwisseling. De spelen zijn doorgaans het dam- of schaakbord.
De meeste ziekten zijn schurft, venusziekte, krankzinnigheid, buikpijnen en booze zweren, waartegen men het gebruik van allerlei planten met palmolie gebruikt.
|
|