Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1820
(1820)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAmsterdam en Brussel bij den jongsten watersnood.De winter is daar, en de stroom wordt een baan,
Met menschen en steden en wagens belaân;
En 't schijnt, of de vlijt en de vreugd van het land
Verleid en verspreid is op meer en op strand.
De vloed wringt zich los, en de stroom wordt een rots,
En dijken bezwijken voor ijsgang en schots,
En sluizen en huizen en menschen en vee,
't Wordt alles bestelpt door een schuimende zee.
| |
[pagina 196]
| |
Wie helpt, ach! wie redt hier uit nood en van dood?
Die nood is onredbaar; 't gevaar is te groot.....
Maar klaag niet, maar vraag niet; de handen zijn reê,
En harten en buidels geopend voor 't wee.
En harten en handen en buidels te zaam,
Zie daar den triomf van den Hollandschen naam!
Getuigt het, geredden uit nood en van dood!
Die naam blonk steeds heerlijk; die naam blinkt weêr groot.
Hoe reppen die handen zich krachtig en stout!
Hoe kloppen die harten! hoe rammelt dat goud!
Het geldt hier den hoogen, den heiligen pligt;
Het geldt hier den naasten, en 't zelfbelang zwicht.
Wat schimpt gij, o Franschen! op Nederlands taal!
Uw tong is zoo glad en uw spraak is zoo kaal.
Wat spot gij, o Franschen! met Nederlands zeên!
Gij hebt er geene enkele deugd meê gemeen.
o Brussel! zoo ná bij de bron van het kwaad,
Dat boven den heilloossten watervloed gaat;
o Brussel! Parijs van nieuw-Nederland thans,
Gij denkt nog, gij leeft en gij geeft op zijn Fransch.
Bij 't klemmen en stremmen van 't handelbedrijf,
Vindt weelde bij u slechts, bij ons geen verblijf;
Maar treft onzen naasten der rampen getij,
Wij tellen bij guldens, bij centen telt gij!Ga naar voetnoot(*)
Niet eerder (ik zweer het bij 't Hollandsche bloed,
Dat mij heeft gewonnen, dat mij heeft gevoed!)
Niet eerder erken ik een' broeder van 't Zuid',
Voordat ook zijn hart zich voor 't weldoen ontsluit.
j.w. ijntema.
|
|