Het gelukkig misverstand.
Anekdote uit het Leven van Jozef II.
Door zorgen en twijfelmoedigheid gekweld, zat maria aan het venster, en zag, met oogen vol tranen, op het gewoel der ginds en herwaarts zich bewegende volksmenigte neder.
Maria bewoonde een klein vertrekje op de bovenste verdieping van een onaanzienlijk burgerhuis te Weenen, in eene straat, niet verre van den Keizerlijken burg.
Haar droevig oog tuurde angstig rond; zij scheen onder de voorbijgangers éénen te zoeken; vergeefs, die ééne vertoonde zich niet; het begon te schemeren, en reeds wilde zij van het venster tot haren arbeid wederkeeren, toen eene lange, slanke gestalte, in een' donkerkleurigen jas, den ronden hoed diep in het aangezigt gedrukt, hare woning naderde.
Wie kon het anders zijn, dan de zoo lang en zoo vurig verwachte? Snel opende zij het venster, en, toen hij onder hetzelve voorbijging, riep zij, met eene zoete, smeekende stem: ‘Jozef! jozef!’
De aangeroepene luisterde, bleef staan, en zag naar het venster op, niet weinig verbaasd, dat hij zijnen naam hoorde. Het was jozef II, die dikwijls in den schemeravond, in zeer eenvoudig burgerlijk gewaad, om onbekend te zijn, te Weenen gewoon was rond te wandelen, en, op deze wijze, zoowel het openhartig gevoelen der inwoneren, als dat der zich aldaar bevindende vreemdelingen, over zijne nieuwe verordeningen, inzonderheid met betrekking tot de hervorming in kerkelijke zaken, uit te vorschen; hopende langs dien weg zekerder en beter achter de waarheid te komen, dan door degene, die hem omringden: want het was zijner scherpziendheid niet ontgaan, dat hij, in stede van waarheid, slechts vleijerijen hoorde, en dat zelfs de beteren zich zelve, door dubbelzinnige antwoorden, voor alle onaangenaamheden wilden beveiligen.
(Door plaatsgebrek, het vervolg en slot hierna.)