Schapen-wèl en menschen-wee.
(Uittreksel uit een' Brief van een' Reiziger in Engeland.)
Toen ik van Brora naar Port-Gorver, in Sutherland, reisde, verwonderde ik mij, dat ik de gezamenlijke boerenwoningen en schuren op den ganschen weg afgebrand, en in den omtrek van Kinterdale alle huizen afgebroken vond. Dit oord maakt, namelijk, een gedeelte uit van de onmetelijke goederen der Gravin van sutherland, tegenwoordig Markiezin van stafford, en zij had hetzelve onlangs aan zekeren reid, voormaals een' van john sinclair's schaapherders, tot eene schapenweide afgestaan. Om hem nu daartoe genoegzame ruimte te verschaffen, werden 300 woningen in brand gestoken, en ten minste 3000 arme menschen van woning en verblijf beroofd, om voor even zoo vele schapen plaats te maken. De Heeren gordon en mackay, pachters in de nabuurschap, trokken zich het lot dezer ongelukkigen aan, met hen op hunne goederen op te nemen. (Hetzelfde gebeurde vóór eenige jaren in een oord, Kildonan geheeten. De Graaf van selkirk was toenmaals toevallig niet ver van daar, en bragt de verdrevenen gezamenlijk in zijne kolonie aan den rooden vloed.) Ik ontmoette een oud man met de zijnen, die mij verhaalde, dat zijne familie vier menschenlevens achtereen hier gelukkig en vreedzaam geleefd, hare belastingen stipt betaald, en thans den beambten der Markiezin het dubbel daarvan aangeboden had, indien zij hem slechts tot zijn' dood toe hier lieten wonen; maar vergeefs!