en de welvoegelijkheid verbant. Door haar vergeet de vorst zijne waardigheid, en de vrouw de schaamte. Het spel is de domper, welke het vervrolijkende licht der gezellige verkeering, en zelfs dat van den geest, uitbluscht. Om wèl te spelen, behoeft men slechts stilte, koelbloedigheid en werktuigelijkheid. Het is alleen aan de speeltafel, dat de vrouwen niet spreken.
Spreken. Een wijsgeer moet spreken, waarheid; een politiek, logen; een afgezant, dubbelzinnigheid; en een groot koning, wat hij denkt.
Staten-generaal. Vergadering van mannen, welker pligt het is, goede wetten te maken, de belastingen te verligten, en de vrijheden des volks te verdedigen.
Steun. Men kan niet steunen, (zich verlaten) dan op hetgene wederstaat. Nuttige werktuigkundige les voor de volksbestuurders!
Stijl. Buffon zeide: ‘De stijl maakt den man.’
Taalgeleerde. Soort van schoolvos, wiens hoofd een groot arsenaal is van woorden, maar eene woestenij in denkbeelden; doch buitendien een geschikt man, die zijnen levenskring beperkt tusschen den substantivus en den gerundivus.
Tegenspreken. Is somtijds niets anders dan het kloppen aan eene deur, om te weten, of er iemand te huis is.
Toekomst. Voorwerp van verlangen bij de dwazen, en van voorzorg bij de verstandigen. De toekomst is een kwakzalver, die ons het tegenwoordige weet weg te goochelen.
Traag. De grootste zorg van een traag mensch is, geene zorgen te hebben. Het verledene geeft hij over aan de vergetelheid, het tegenwoordige is hem onverschillig, en voor de toekomst laat hij violen zorgen.
Twist. Verkeerdheid van hem, die zich denzelven berokkent; dwaasheid van hem, die denzelven niet voorkomt; ongeluk, wanneer men hem niet heeft kunnen verhoeden.
Uitgewekene. Iemand, die twintig jaren lang geslapen heeft, en ons wil opdringen, dat wij zoowel als hij geslapen hebben.
Uitvinding. Is niet gelegen in de daarstelling eener zaak, maar in de ontdekking, waar zij is, en hoe zij is. Onder de uitvindingen weinig, die wezenlijk nuttig zijn, en onder de nuttige weinig, die aangewend worden.