Hulde. Schuld bij verdrag, waarvan men dikwijls de voldoening aanneemt met hoogmoed, na met laagheid voor kwijting geteekend te hebben.
Jagt. Middel tegen verveling, om den tijd te dooden in het ombrengen van dieren. ‘Wat doet de Heer Baron op het land?’ vroeg men. ‘Hij jaagt het groote beest, den Tijd!’ was het antwoord.
Instituut. Brandpunt van kundigheden. Vereeniging van mannen, die een land het meest tot luister verstrekken. Jammer alleen, dat sommige geleerden, onsterfelijk wordende, een diploma nemen, om niets uit te voeren.
Klaarheid. Daar het der waarheid eigen is, dat zij zich door klaarheid aankondigt, kon wel eens dat, wat niet klaar, niet duidelijk is, niet waar zijn.
Kleed. Heeft het kleed van den armen gaten, dat van den rijken heeft, niet zelden, vlekken.
Kokarde. Donder-afleider bij het losbreken van revolutionaire stormen.
Koningen. Zoo zij hunne aanstelling van de volken hebben, verpligt, om de volken gelukkig te maken; zoo van de Goden, de Goden na te volgen.
Kruipen. Een adelaar vond eene slak in zijn nest, en vroeg dezelve, hoe zij zich zoo hoog had kunnen verheffen? ‘Al kruipende,’ was het antwoord.
Lakkeijen. Na hunne meesters, de slechtste der menschen. Toen in den hemel de engelen werden geschapen, schiep de duivel de lakkeijen.
Laurier. Na den olijf de kostelijkste boom. De ouden beweerden, dat hij voor den bliksem beveiligde; thans trekt hij denzelven aan.
Liefde, [à la Française.] Gewaad der natuur, door de verbeelding geborduurd. Ineensmelting van wederzijdsche grilligheden. Vrijpas voor alle dwaasheden, die men begaan, en voor alle zotheden, die men zeggen kan. Men heeft liefde voor bloemen, voor vogelen, voor den dans, voor een' minnaar, en somtijds zelfs voor zijn' echtgenoot. Voorheen kwijnde men, men verteerde, men stierf van liefde; tegenwoordig spreekt men er over, men snapt er van, men geniet en dikwijls koopt men haar.
Liefde. (Tijdperken der) In de liefde der jonge schoonen zijn vier zeer onderscheidene tijdperken. Aanvankelijk bemin-