volks was ten toppunt gestegen, zoowel als de behoefte der schatkist. Men was tot dat punt van radeloosheid en ongeluk gekomen, dat een groot staatspersoon, voor het overige zeer eerlijk, en uitstekende door die voortreffelijke hoedanigheden, welke het erfdeel waren van den alouden riddergeest, vermeende een bankeroet te moeten voordragen. Men nam in overweging, de Staten-generaal zamen te roepen, en hun voor te stellen, om, door hunne overwegingen, aan de eerloosheid der Natie het zegel te hangen. Wat zouden, in zulk eene gesteldheid, de Staten-generaal gedaan hebben? Al wat zij naderhand, in 1789, hebben gedaan. Dan, toen de verlegenheid van het Gouvernement op het hoogste was, verscheen law; zijne gelukkige vermetelheid boezemt vertrouwen in; zijn stelsel wordt goedgekeurd; het volk schept nieuwen moed; kunsten, handel, landbouw, alles herneemt veêrkracht en werkzaamheid; overvloed wordt algemeen; en in den oogenblik, dat de beroemde gelukzoeker de hoofdstad met de noorderzon verlaat, door verwensching en schande achtervolgd, is de Staat niet meer schuldig dan 700 milloenen. Het stelsel van law heeft dus den Staat behouden: onder betere leiding en mindere lastering, zou het denzelven op eenen geheel effenen bodem hebben gebragt. Doch law, verblind door den luister van zijn vermogen, thans als de redder van Frankrijk uitgeroepen, betaalt zeer duur zijne vleijers, die, navolgers van zijne aanstootelijke overdaad, op hunne beurt dadelijk worden nagevolgd door de verschillende standen der maatschappij. Het buitensporige van het zedebederf wordt achtervolgd door het buitensporige van den aangenomen' geldelijken maatstaf; en law, trouweloos aan zijn eigen stelsel, schept, buiten voorkennis van den Regent, eene nieuwe hoeveelheid biljetten. De Regent doet hetzelfde, buiten voorkennis van zijnen Minister. De biljetten, alzoo vermenigvuldigd, verminderen in
waarde; en de waarheid is weldra niet meer, dan eene leugenachtige begoocheling.
Ondertusschen bleef het nog altijd mogelijk, door herstelling der misbruiken, aan het stelsel een gedeelte dier voordeelen te hergeven, welke het scheen te beloven; maar het gestrenge Parlement, meer vijandig tegen law, die te zeer in gunst stond, dan tegen zijn stelsel, wist behendiglijk de openlijke meening op te wekken, welke law tegen zich vooringenomen had; en de dag van den val zijner biljetten was te-