is er ook geen geluk mogelijk, zonder dat vooral onze rekenkundige verhoudingen met de maatschappij in eene naauwkeurige overeenstemming staan. En het is hier, in het regelen dier verhoudingen, in den geest van overrekenen en overleggen, dien deze wetenschap, in meerdere of mindere mate, aan hare beoefenaars schenkt, dat hare hoofdverdienste ligt.
Hij toch, die, niet doordrongen van dien geest, zijne arithmetische betrekkingen met de maatschappij verwaarloost, en zijne uitgaven en inkomsten in eene ratio inversa brengt, moet spoedig ontwaren, dat het totaal van ellende, die deze overspanning volgt, gelijk staat met het voorgaande genot, zoo al het eerste het laatste niet overtreft, en de weeën van dit gebrek aan arithmetisch gevoel zich niet zelfs tot een volgend geslacht uitstrekken. Hij, die de proza van het gemeene leven veracht, alleen in het gebied der idealen leeft, en zich door rustelooze togten naar het rijk der verbeelding afmat, moet, vroeg of laat, met pijnlijk gevoel ontwaken, en, in weêrwil van zich zelven, tot deze gewone betrekkingen terugkeeren. En hoe geheel anders is alles hier, dan in het land van eigene schepping! In de denkbeeldige wereld was alles voor hem rijkdom en overvloed, weelde en genieten; verrukking en bespiegeling hielden het aanwezen staande; credit en debet waren geheel onbekend, en er was geen deficit zoo aanmerkelijk, of het liet zich wegdenken. Geheel anders vindt hij het in de maatschappij. Hier is, ja, ook rijkdom en overvloed, maar ook de tegengestelde uitersten; het bestaan vordert hier volstrekt iets zelfstandigs; credit en debet zijn niet langer ijdele klanken; in tegendeel, zij beheerschen de wezenlijke wereld met eene noodzakelijke en onveranderlijke gestrengtheid, waarop de burgerlijke orde steunt, en het geringste te kort belet eene zuivere vereffening.
De Rekenkunde, de wetenschap des maatschappelijken levens, voorkomt, door den geest, dien zij in ons brengt, zulke misleidingen, die het leven, ten zachtste genomen, moeten verbitteren. Met de griffel in de hand leert zij ons, bezadigd het al te hooge, het denkbeeldig voordeelige verwerpen, omdat of het ontwerp de noodige vastheid niet heeft, of omdat de gevorderde krachten met het te bereiken doel niet in evenwigt staan. Door de geldelijke omstandigheden te regelen, doet zij de zedelijke minder gevaar loopen van verbroken te worden. Hoe dikwijls toch moeten de ze-