zeer hoog met de Initia van bosscha en het leesboek van bröder, onlangs voor de tweedemaal bij thieme verbeterd in het licht verschenen. Deze leesboeken worden thans met een vermeerderd door den Heer schippers, gunstig bekend door zijne Dissertatio, waarop hij het Doctoraat in de Letteren verworven heeft, in den jare 1818, behelzende Observationes criticae in quartum librum Propertii. De Schrijver heeft zich bij het vervaardigen van dit leesboek eenige punten voorgesteld, als over de trapswijze opklimming van het gemakkelijke tot het moeijelijke, over de bijvoeging van verklaringen, over de keuze uit oude Schrijvers, enz. Hij heeft dit alles vrij wel in acht genomen. De voornaamste aanmerking, welke wij op dit boekje hebben, is deze, dat er te veel in voorkomt, hetwelk reeds in andere leesboeken, voornamelijk in bosscha, gevonden wordt. Hierdoor gaat een groot deel van het nut verloren, waarvan wij boven ten aanzien van de vermeerdering dier leesboeken spraken. Zoo vindt men ook hier wederom de beste fabelen uit phaedrus. Het verwondert ons, dat de uitgevers van Latijnsche leesboeken geene partij trekken van de uitmuntende en echt Romeinsche fabelen van gabriel faërnus. Daarbij vindt men in de tweede afdeeling eenige stukjes, welke, naar ons inzien, te moeijelijk zijn voor den leerling, gelijk b.v. uit horatius, Epist. II. 26, en catullus, bijzonder Carmen 46.