drag van Esau, in den brief aan de Hebreën voorkomende. - De zesde, eindelijk, toont, naar aanleiding van het gedrag van Daniël en zijne vrienden aan het hof van Nebukadnezar, wat een jong mensch worden kan, en hoe hij het worden kan.
Iets te zeggen, opzettelijk tot aanprijzing van den arbeid van eenen clarisse, zou, in zekeren zin, bespottelijk zijn, en het den Hoogleeraar kennend en waarderend publiek eenen medelijdenden glimlach afpersen. Wij stellen daarom slechts dat ter neder, wat als gevoel bij de lezing dezer Redevoeringen in ons opwelde. Welk een geschikte toon voor Jongelingen, zoowel ter hunner waarschuwing als bemoediging, zoowel ter leiding van hunne gezindheden, als ter opwekking van edele aandoeningen, en van afschuw voor de ondeugd! welk eene helderheid van denkbeelden en orde in de voordragt! welk eene verrassing door tegenstellingen, door opklimmingen, door onverwachte verklaringen en toepassingen! welke meesterlijke tafereelen! Inzonderheid munten door de laatstgenoemde uit de derde, vierde en vijfde Redevoering.
Waardig Man! dachten wij bij de lezing, die uwen gewigtigen post niet bekleedt, alleen om het hoofd der Jongelingen met nuttige kundigheden te verrijken, maar ook om hun hart voor de deugd te gewinnen! - Hoe wenschelijk ware het, dat, in het algemeen, op de Hoogescholen, ook voor dit laatste afzonderlijk, meer gedaan wierde, in dien smaak, waarin clarisse het door deze Redevoeringen doet; het ingenuas didicisse fideliter artes &c. zou dan niet zoo menigvuldig door den ruwen Akademietoon gelogenstraft worden; min verwaand, min bedorven kregen wij voorzeker onze Zonen van de Hoogeschool terug, en de Hoogleeraren zouden daarmede kennelijk bewijzen, dat zij zoowel om het hart als om het verstand hunner leerlingen, zoowel om het heil als om het geld van deze dachten en arbeidden.