Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1820
(1820)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijSchetsen en Tafereelen eener Reis naar Konstantinopel, gedaan door den Baron L. von Stürmer, in de laatste maanden van het jaar 1816. Naar de Uitgave door Joseph Goluchowski uit het Hoogduitsch vertaald. Te Groningen, bij W. Wouters. In gr. 8vo. XVI en 205 Bl. f 1-16-:Indien wij eenigzins den smaak van onze Landgenooten, en wel bijzonder van het aankómend geslacht, kennen, dan verzadigt zich hun leeslust, zoo men de Romans ter zijde stelt, wel het liefst met Reisbeschrijvingen; en vleijen wij ons daarom, dat het voor ons liggende werkje geen ongunstig onthaal bejegend is. Wij hopen ten minste, dat een aantal Nederlanders niet zoo zeer moge verslingerd zijn om rond te zwerven en te willen vertoeven bij de bekoorlijke en veelal overdrevene tooneelen der verdichting, of men zal nog oog en oor overhebben ter beschouwing der wereld en van het menschelijk leven, gelijk het in waarheid is, en, behalve door eigene ervarenis, voorzeker het best gekend kan worden uit de Geschiedenis en Reisverhalen. Te meer | |
[pagina 597]
| |
openen wij ons verslag met deze aanmerkingen, dewijl ook de Hoogduitsche Uitgever zijne Voorrede aanvangt met eene aanprijzing van het reizen, als inzonderheid nuttig ter opbeuring van den geest, tot vermeerdering van ware kennis en uitbanning van vooroordeelen, ter beschaving, eindelijk, en zelfvolmaking des Jongelings, die met een gezond verstand en hart, en tot een waardig doel, zich buitenslands begeeft. Mag dit nu aan duizenden onder ons even weinig als aan Recensent zelven gebeuren, die bijkans, gelijk een kluizenaar, aan zijne kamer, huis en beroep gebonden is; en heeft het ook veel bedenkelijkheids in voor Rijken of Aanzienlijken, om hunne Zonen, naar gebruik van den ouden tijd, Europa rond te zendenGa naar voetnoot(*); wij durven dan, met den Heer goluchowski, in de tweede plaats, buiten eenig gevaar voor ligchaam en zeden, volmondig, en boven menig werk, waarin verbeelding of vernuft hare wegslepende rol speelt, het lezen aanprijzen eener welgeschrevene Reize, gelijk aan die wij thans beoordeelen zouden. Immers, hoezeer het bijkomend oogmerk van den Baron von stürmer, om nopens de reisroute, posterijen enz. zijne Duitsche Landgenooten voor te lichten, minder voor ons, dan voor hen, die oostelijker op wonen, van aangelegenheid zij, een zoo nieuwe togt van Weenen naar Konstantinopel mag even weinig, als elders, de opmerkzaamheid ontgaan van den weetgierigen Nederlander. Wij willen ook daarom niet pogen, de nieuwsgierigheid door een uitvoerig verhaal van den inhoud te voldoen, maar veeleer dezelve ter lezing uit te lokken. Dus teekenen wij slechts uit de Voorrede van goluchowski aan, dat het werkje uit Brieven aan eenen Vriend zamengesteld en tot een geregeld opstel is vervormd, waarbij de weg, door den Reiziger afgelegd, geleidelijk gevolgd wordt van plaats tot plaats. Dus nemen wij verder daaruit alleen het volgende over: ‘Men ziet zich als in eene geheel ver- | |
[pagina 598]
| |
schillende wereld verplaatst; een Europeesch oog herkent zich zelf niet meer; de uitwendige gedaante, waarin men alles gewoon was te beschouwen, is als afgesneden, en een nieuw beeld treedt in hare plaats. De Oostersche waanwijsheid, de Oostersche opgeblazenheid, de Oostersche geheimzinnigheid, het Oostersche despotismus, kortom het gansche Oostersche blijft steeds voor vele Europeanen een nooit gezien, een belangrijk verschijnsel.’ Men verwachte intusschen, ondanks den titel, geene volkomene inlichting nopens Turkije, of het Turksche Rijk. Zelfs omtrent de Hoofdstad, het eigenlijke Konstantinopel, waar hij niet toefde, nog minder wegens het Serail, en wat dies meer zij, treft men hier niets aan, maar beroept zich de Schrijver deswege op de uitvoerige werken van anderen. Daarentegen geeft de Baron hetgene hij beloofde, Schetsen en Tafereelen zijner Reize, en vangt zijn verslag aan met zijn vertrek uit Temeswar, ons bekend makende met de aangename of onaangename ontmoetingen op zijnen togt, met kost, nachtleger, herbergen, koffijhuizen, wegen, wagens, paarden, postwegen, rusthoudingen, en voorts, wat hem merkwaardig voorkwam. Onderhoudend, met één woord, en wèl geschreven mogen wij dit boek noemen. De Schrijver deelt ongezocht, wanneer het eenzelvige van den weg vervelen zoude, zijne overdenkingen en aanmerkingen mede. Nergens verliest de Lezer den Man uit het oog, die belang weet in te boezemen, en wien men niet kan nalaten onder de wijsgeerige waarnemers te rangschikken: ja, naar gelange men met hem door Zevenbergen, Wallachije, Bulgarije en in Turkije, tot aan de Hoofdstad, voortreist, krijgt zijn verhaal steeds meerdere aangelegenheid. Ook na hem vergezeld te hebben op den langen en dikwerf moeijelijken togt deelt men in zijne verrukking bij de aankomst te Pera, beschouwt met verwondering het uitgebreide en prachtige Konstantinopel, en geeft er gereedelijk de beschrijving aan dier digt bebouwde, volkrijke en van binnen onbevallige Stad, om, met den Reiziger, te scheep, voorbij het Serail, en langs den Bosforus, tusschen de bekoorlijke en welige boorden van Europa en Azië, af te varen naar het zomerverblijf der Europesche Gezanten, het bij uitstek fraai gelegen Bujukderen (de Bathykolpos der Ouden), alwaar de teederlievende Zoon afstapt, en toeft, in het aanzienlijk vaderlijk lusthuis. - Achteraan het werk vinden wij eene Tri- | |
[pagina 599]
| |
gonometrische berekening van den afstand tusschen Konstantinopel en Weenen, welke, daar zij de regte lijn bepaalt op ruim 193 mijlen, tot bevestiging dienen mag van de opgave des Barons, die den afgelegden weg berekent op 213-230 mijlen. Alvorens de pen neder te leggen, rekenen wij ons verpligt, onzen Lezers een proefje te geven van den stijl, en het onderhoud, dat hun hier wacht. Bij den rijkdom, evenwel, en verscheidenheid der stoffe, viel ons de keuze eenigzins moeijelijk; doch bepaalden wij ons ten laatste tot de beschrijving der koffijhuizen te Rasgrad, eene plaats in Bulgarije, 12 uren van Ruschschuk. ‘Op de openlijke’ (wij zouden liever opene hier lezen) ‘uitstekken der veelvuldige koffijhuizen zaten, onder geverwde linnen daken, met kruiswijze onder het lijf geslagene beenen, verscheidene lediggaande Turken; zij rookten tabak, dronken koffij, en keken de voorbijgangers aan. Menig een bragt op die wijze den ganschen dag door, in gedachteloosheid, of diepzinnigheid, zoo als men het noemen wil, verzonken. Met veel smaak slurpt hij den zwarten drank in, en rookt uit zijne lange pijp, zonder zich om zijnen nabuur te bekreunen. Behalve koffij en tabak, wordt er anders gewoonlijk niet terstond iets aangeboden. Met de eerste is men vrij gul; en de bedienden bieden dezelve den bedelaar niet minder eerbiedig aan, dan de(n) rijken. Hier zag ik den geest der gastvrijheid of herbergzaamheid, welke de Koran voorschrijft, en die den Oosterling zeer eigen is; maar ook het nietsbeteekenende van hunnen omgang, het langdradige hunner gesprekken, en de traagheid van hun ligchaam. Velen leggen zich rondom de spelersGa naar voetnoot(*) neder, en, zonder een oog af te wenden, begluren zij geheele uren lang den loop | |
[pagina 600]
| |
van het spel. Naardien de posthuizen, gelijk men weet, ook koffijhuizen zijn, ben ik nu onder enkel Turken; zij zitten ernstig, deftig, en bij wijze van eene raadsvergadering, even alsof zij de gewigtigste audientie verleenen. Slechts de gastwaard toonde mij, gelijk allen anderen, een vriendelijk gelaat, sprak met allen, en vloog van den eenen hoek in den anderen, om de bevelen der gasten te ontvangen en te volbrengen. Terwijl ik dit alles beschouwde, en met datgene vergeleek, wat ik voormaals van dezen aard in mijn vaderland gewoon was te zien, genoot ik het aangenaamste tijdverdrijf. Geene stoelen meer, enkel zitplaatsen, van leuningen omringd, eene soort van trappen - ik weet niet, hoe ik het noemen zal - om er op te zitten, deze en menigte andere beschouwing van het alledaagsche in de Turksche levenswijze, die van de onze zoo zeer afwijkt, wekt een zonderling gevoel op in het hart van eenen Europeaan. Hoe vele vooroordeelen moet men daarbij niet afleggen; hoe vele nieuwe begrippen in zijne overige kundigheden opnemen, ten einde de omringende zaken in derzelver echte gedaante te zien!’ Wij moeten hiermede afbreken, opdat wij niet wijdloopig worden. Anders struikelde misschien onze kieschheid over menigte Germanismen of zonderlinge zegswijzen, die den stijl dezer vertaling, hier en ginds, naar ons gevoelen, ontsierenGa naar voetnoot(*). Anders merkten wij vooral den vreemden misslag op, waarbij onze Baron, op absalom toespelende, bij het rijden door struiken, zich diets maakte, ‘dat hij zijn hoofd | |
[pagina 601]
| |
zeer gemakkelijk aan den eenen of anderen boomtak, even als hij, kon laten hangen, en (NB) zonder hoofd te Konstantinopel aankomen.’ Trouwens alle, en voorzeker deze, vergelijking gaat mank; en wij, van vitterij afkeerig, vermeenen genoeg gezegd te hebben tot aanprijzing van dit bevallig en nuttig Reisverhaal. |
|