vervangen worden, vergenoege zich onze Lezer met onze eenvoudige aanprijzing. Goede wijn behoeft geen' krans. Van hall zij gelukgewenscht met zijnen welgeslaagden en aan hem zoo goed toevertrouwden arbeid, dien hij, der Nederlandsche Letterkunde tot eere, voorspoedig voltooije!
Tot onze blijdschap ziet er dit werk, ten aanzien van taal en interpunctie, beter uit, dan 's mans Plinius. Is messala minder bekend, thans behoeft er aan de kennis aangaande hem niets te ontbreken. Maar niet alleen hem, de eeuw van augustus, en menigen belangrijken persoon uit dezelve, leert ons van hall somtijds zóó kennen, als men, bij andere Schrijvers, in het geheel niet leeren kan. Men ziet hen handelen; men neemt deel in hun lot; men vermeerdert zijne menschenkennis bij hunne opengelegde karakters; men verzamelt eenen schat van leering uit hunne wijsheid, en men verkwikt zich aan hunne gezangen. Hetzij van hall hen sprekende invoert, of zelf, over hen, ons onderhoudt, men zal wel nergens onvoldaan zijn.
Laat ons deze aankondiging besluiten met een gedeelte van het slot der voorrede, hetwelk evenzeer eene hulde is aan den achtingwaardigen Hoogleeraar cras, als eene gewigtige aanbeveling van dit boekgeschenk. ‘Ook de beroemde en onvergetelijke Hoogleeraar cras’ - deze zijn van hall's, ons zoo treffende, woorden - ‘nam, nog op zijn merkwaardig sterfbedde, in mijn werk op het vriendschappelijkste deel, las hetzelve toen nog met de hem altijd eigene scherpzinnigheid en naauwkeurigheid, en deelde, slechts weinige dagen vóór zijnen dood, mij belangrijke opmerkingen daarover schriftelijk mede; aanmerkingen, die mij eeuwig dierbaar zullen blijven, als het laatste geschenk van eenen stervenden vriend en van eenen Wijzen, die, na een lang, altijd werkzaam en hoogstnuttig leven, met dezelfde helderheid en opgeruimdheid van geest, die hem in de kracht zijner jaren