| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Geschiedenis der Menschheid naar den Bijbel, door Herman Muntinghe. XI Deelen.
(Vervolg en slot van bl. 455.)
[Xde Deel.] Het was noodig, dat de leer van Jezus, na zijn verscheiden van de aarde, trapswijze ontwikkeld werd. Zulk eene ontwikkeling der Goddelijke onderwijzingen was altijd gebezigd, en diepgewortelde vooroordeelen maakten dezelve, ten aanzien van die van Jezus, ook zeer tot behoefte. Zijne wijsheid straalde bijzonder door in de keus der mannen, door welke Hij zijne leer liet uitbreiden en ontwikkelen, en die Hij nam uit de leerlingen van Joannes den Dooper; uit den, in het oog der waanwijzen, onnoozelen middelstand; uit de bevooroordeelden zelfs; terwijl hun natuurlijk bestaan niet alleen, maar ook hun zedelijk karakter borg bleven voor hunne goede trouw in het overleveren van huns Meesters leer. Even zoo veel wijsheid bewees Hij in de vorming van deze mannen voor hun beroep, in de keus van twaalf bijzondere vertrouwelingen tot dit einde, en in de bijzondere vorming wederom van deze, en het onderwijs aan hen zoowel als aan de andere, zoowel vóór als na zijne opstanding, tot aan zijne hemelvaart; terwijl ook de Pinkstergebeurtenis zeer doeltreffend was, en de overgang van Paulus tot het Evangelie niet anders dan ten uiterste belangrijk voor de bevestiging van het geloof aan deszelfs waarheid wezen kon.
Deze Apostelen hebben de leer van Jezus verkondigd in eenige redevoeringen en brieven; geen zamenstel van Godsdienstleer aan de menschen voorgehouden, zoo min als hun Meester; maar, gelijk deze, datgene telkens verkondigd, wat bij voorkomende gelegenheden
| |
| |
door de omstandigheden vereischt werd; en zulks met bewonderenswaardige wijsheid, beleid, en bescheidene vrijmoedigheid. Schoon door den H. Geest, naar Jezus belofte, geleid, schreven en spraken zij echter menschelijk. De Godheid zorgde slechts, ‘dat zij zich in zaken, den Godsdienst betreffende, aan geene dwaling schuldig maakten, hetzij door eene tegen de waarheid strijdende voorstelling der Evangelische geschiedenis, hetzij door eene voordragt van leerstukken, welke tegen den geest des Christendoms inliepen.’ [Schoon - dit hadden wij er gaarne bijgevoegd gezien - de form, waarin deze leerstukken voorgedragen werden, wederom gedoogd werd veel te hebben van het tijdelijke en plaatselijke.] Paulus, geen ander woord er voor hebbende, zeide, dat de Schrift des O.V. door God ingegeven is; en de Godgeleerden hebben daarom ook, reeds van ouds aan, deze hulp van God, door welke Hij voor de onfeilbaarheid der H. Schrijvers in zaken van den Godsdienst gezorgd heeft, met den naam van ingeving benoemd; welk woord men onschuldig kan gebruiken, indien men er geene te ver gedrevene denkbeelden mede zamenvoegt.
Er zijn velerlei, zich van zelve aanbiedende, gronden, om welke de Apostelen, in de leer, van Jezus niet konden, niet konden willen verschillen. [Hier volgt eene stukswijze vergelijking van de leer der Apostelen met die van Jezus. En nu verwonderde het ons, dat wij geene aanwijzing vonden, in hoe verre de Apostelen de leer van Jezus Goddelijke natuur wijder ontwikkeld hebben, dan Jezus (zie Deel IX, bl. 69) bij zijne omwandeling op aarde had kunnen doen; namelijk in zoo verre, dat door hunne voordragt het denkbeeld van eene eigenlijke ondergeschiktheid aan den Vader wegviel; in tegendeel wel opgaaf van plaatsen, die alle even zoo sterk ons op het denkbeeld dezer ondergeschiktheid brengen, als de uitspraken van Jezus zelven doen. (De twee voorname plaatsen toch, Rom. IX:5 en 1 Jo. V:20, worden onderscheiden opgevat, en kunnen dus in eene
| |
| |
zaak van geschil niet bijgebragt worden.) Merkwaardig, daarentegen, was ons, bl. 94, deze uitdrukking des Hoogl., bij gelegenheid der opgaaf van de leer der Apostelen omtrent den persoon des Heeren: ‘Zoo was Gods Zoon, reeds lang voordat Hij mensch werd, reeds van eeuwigheid, welligt vóór andere wezens, (welligt zeg ik - voegt de Hoogl. er bij - want hier vind ik eene diepte, waarin ik niet wagen durf zelfs mijn oog te slaan) het beeld des Onzienlijken: zoo was Hij reeds toen diegene, in welken het eindige den Oneindigen aanschouwen, door welken het eindige zich met den Oneindigen verbinden kon,’ enz. Ook ware hier de plaats geweest, om van 1 Cor. XV:24-28 te handelen, en aan te wijzen, dat Paulus daar geene ondergeschiktheid van Jezus aan den Vader leert. Dit wordt echter vergoed door hetgene wij over deze uitspraak D. IV. bl. 206 lezen, alwaar de Hoogl. haren zin zeer eenvoudig en natuurlijk opvat en opgeeft, onder anderen in deze bewoordingen: dat ‘de Zoon aan het eind der dingen, na aflegging van alle zoodanige heerschappij, als Hij tot nog toe gevoerd had, zich voegen zal in de rij der onderdanen van den Opperkoning, die Hem te voren alle dingen ter bestiering onderworpen had.’]
Het hoofddoel van Jezus leer was de bevordering van waar geluk, door ware deugd; en de geschiedenis heeft ook geleerd, dat alle, die de leer van Jezus van harte geloofden en zochten op te volgen, daardoor, niet alleen in hun uiterlijk leven en gedrag, maar ook vooral in hun inwendig bestaan, in hunne gezindheden, beginsels en bedoelingen, eene zoodanige zedelijke verbetering ondervonden, als nooit eenige vroegere of latere wijsgeerige leer heeft kunnen te weeg brengen. Er is ook na de invoering van het Christendom in hetzelve veel verbastering ontstaan; echter heeft er in de eerste eeuwen des Christendoms bij de Christenen altijd veel meer ware deugd bestaan, dan er bij de Heidenen was. Verslapte deze deugdijver ook naderhand, dit kwam doordien de leer des Christendoms den belijderen minder
| |
| |
bekend was, of met vele onzuivere denkbeelden werd vervuld. Maar duidelijker inzigt in die leer heeft, niettegenstaande dit, met ware deugd, blijkens de geschiedenis, altijd in evenredigheid gestaan.
Dergelijks leert de geschiedenis ook ten aanzien van de bevordering des maatschappelijken geluks en dat der volken, door de leer des Christendoms. Het zij zoo, dat dit veelvuldig gemisbruikt is: heilzame artsenij kan, in de hand des onbekwamen geneesmeesters, ook ten vergif worden; en het Christendom heeft toch veel aanleiding tot zedeloosheid afgeschaft, vele weldadige inrigtingen te weeg gebragt, en deszelfs onderwijs is doorgedrongen tot alle klassen van menschen. Het heeft, hoezeer de middelen tot deszelfs uitbreiding dikwerf de verkeerde waren, den eersten grond gelegd tot de beschaving der ruwe volken, aan welke het verkondigd werd; en bijzonder komt deszelfs invloed op volksgeluk uit, na de tijden der Kerkhervorming. Dat deszelfs heilzame uitwerkingen nog niet algemeener zijn, komt door steeds voortdurende miskenning van en gedeeltelijken haat tegen hetzelve; ook doordien deszelfs leer slechts als wetenschap wordt behandeld. En ten aanzien der volken, tot welke zij nog niet is doorgedrongen, mag men de toekomende wereld en de tegenwoordige zeer wel zamenvoegen. Deze zaak echter voor ons een geheim blijvende, hebben wij, ten aanzien van de bewoners dezer aarde, slechts in het oog te houden, dat God, ten opzigte van de verdere uitbreiding des Christendoms, en dus ook van het nut, dat hetzelve verspreiden kan, denzelfden langzamen gang gaat, dien Hij doorgaans houdt, en in de zedelijke opvoeding des menschdoms door den Godsdienst steeds gehouden heeft; terwijl wij toch duidelijke beloften hebben, dat de kennis des Heeren ééns de aarde vervullen zal, de tijd van welke vervulling reeds, in onderscheidene wenken, als sterk naderende, schijnt te worden aangekondigd.
[Nu volgt eene opgaaf van de geschiedenis des Jood- | |
| |
schen staats, van den dood van Herodes, bijgenoemd den Grooten, tot aan deszelfs ondergang; maar welke opgaaf geen uittreksel gedoogt.]
Door dezen ondergang, echter, ontstonden wezenlijke voordeelen voor het Christendom. Alles werd er stipt door vervuld, wat onze Heer te dezen aanzien had voorspeld, en zoo werd de waarheid en Goddelijkheid zijner zending bevestigd. De Christenen verloren er eenen voornamen vijand door. De Christenen, bij gelegenheid van dien ondergang gevlugt, hebben waarschijnlijk niet weinig toegebragt tot verbreiding van het Evangelie. God handhaafde door hen de waardigheid van zijnen Zoon, en - een zeer belangrijk oogpunt, waaruit men die gebeurtenis beschouwen moet! - met den Tempeldienst moesten der Joden zinnelijke verwachtingen verdwijnen.
De gevolgen, uit het geheele werk afgeleid, zijn 1o. De Bijbel is een boek, hetwelk in de geschiedenis der ontwikkeling van den menschelijken geest van zeer groot belang is. 2o. De Bijbelsche geschiedenis heeft dit zeer duidelijk inwendig bewijs van waarheid, dat zij altijd overeenstemt met de onderscheidene trappen der natuurlijke ontwikkeling van den menschelijken geest. 3o. De Bijbel geeft ons berigt van de wijze der zedelijke opvoeding van het menschdom door den hemelschen Vader, en bevat derhalve inderdaad eene eigenlijke openbaring van God aan het menschdom. 4o. Volgens den Bijbel heeft God zich in de opvoeding van het menschdom altijd zeer wijs en goedertieren geschikt naar deszelfs onderscheidene vatbaarheid. 5o. Geene tegenkanting heeft immer het ontwerp van opvoeding des menschdoms, hetwelk God gemaakt had, kunnen vernietigen: alles, in tegendeel, wat er gebeurde, is aan de uitvoering daarvan dienstbaar geweest.
Het geheele werk wordt door een volledig Register gesloten, hetgene het XIde Deel uitmaakt.
|
|