scheidene landbewoners, verschillen, en het karaktermatige in derzelver klimaat en ligchamelijk gestel gezocht moet worden.
De Schrijver zelf verdeelt zijn werk in 8 Hoofdstukken: 1.) over de komma (,); 2.) de komma-punt (;); 3.) de dubbele punt (:); 4.) de slot-punt (.); 5.) het vraagteeken (?); 6.) het verwondering- of uitroepteeken (!); 7.) het opschorting- of uitlatingteeken (.....), en (8. over de bindstreep (-). Nog een 9de en 10de Hoofdstuk dienen tot opheldering van de namen, in spraakwending gebezigd, en van de alinea, of het beginnen van een' nieuwen regel tot volzin. Eindelijk volgt nog een Aanhangsel van den Vertaler omtrent den zachteren klank der letter c, met het plaatsen der cedille (¸) onder dezelve, het scherpe klankteeken boven de letter e (ʹ), het gebogen klank- of uitlatingteeken, tot verkorting der weggelatene s (^), de letterknotter, of apostrophe, bij de zamensmelting der vokalen ('), het scheidingteeken, of trema, in de klinkers boven de vokalen (˙˙), de vierdubbele komma bij aanhalingen, in andere aanhalingen voorkomende (,, ,,), het starretje, of astérique, tot aanwijzing in aanteekening (*, †, ‡), den wachthouder, overwijzer, of custos, aan den voet eener bladzijde (=), de koppelstreep, of barre de liaison, tot verbinding van woorden (-), de grootere ruststreep, of pause extraordinaire, bij gebrek van rustteeken en echter noodige verpoozing (-), het afdeelingteeken, of paragraaf (§), en eindelijk de cursijsstreep, of ligne italique, tot onderscheidingteeken, om een of ander woord of woorden meer te doen uitkomen. Ieder Hoofdstuk is in velerlei artikelen verdeeld, naar gelange der gevallen, waarin de taalstip tot rust, onderscheiding of kenmerk van afdeeling of beheersching der naam- of werkwoorden dienen moet, en zulks wordt alsdan door gepaste voorbeelden opgehelderd.
Hoezeer wij, over het algemeen, de kunstmatige onderscheidingen des Schrijvers in het gebruik der taalstippen niet kunnen afkeuren, moeten wij echter, aan den anderen kant, de juiste aanmerking des Vertalers ten volle billijken, dat, namelijk, de genoemde stippen geenszins alleenlijk kunnen of moeten dienen tot aanduiding van rust, maar wel degelijk in een' ruimeren zin moeten opgevat worden, als teekenen eener merkbare verandering van toon, hetzij verzachting of verhooging, of ook van verkorting, verlenging, afbreking