Inwijding der nieuwe Leeszaal van het Rotterdamsche Departement der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, op Woensdag den 1sten van Wintermaand, 1819. Te Rotterdam, bij C.D. van den Dries. In gr. 8vo. 59 Bl. f :-12-:
Toen wij deze Inwijding ontvingen, deed ons de bezending een dubbel genoegen. Zij herinnerde ons, dat het schoone gebouw, door Rotterdam voor het Nut van 't Algemeen bestemd, nu dadelijk in volle heerlijkheid stond; en zij beloofde ons een aangenaam uur, bij de doorlezing des werks van twee zoo gunstig bekende mannen. Wij begonnen evenwel van achteren op, en verslonden den eigen' oogenblik het Vers van tollens, dat, trouwens, zoo glad naar binnen ging, en, ééns geproefd zijnde, niet wel weêr ter zijde kon gelegd worden. Wij moesten, op nieuws, zijn heerlijk talent, zijn brandend gevoel voor het edele en goede, zijn vernuft bewonderen, dat altijd een oogpunt weet te kiezen, hetwelk hem de zaak in het volkomenste, waarachtigste en tevens dichterlijkste licht doet aan- en overzien. Ja, spandaw had gelijk, toen hij eenmaal de verdediging (ook der uitgave) van Gelegenheidsverzen op zich nam: ook onze loots is nooit gelukkiger, dan wanneer hij eene belangrijke plegtigheid viert: daarbij spreekt het hart; daarbij komt het gevoel, en de taal des gevoels, van zelve voor den dag; het welt uit eene levende bron op, zonder dat de verbeelding als eene perspomp behoeft te werken, om hetzelve naar boven te brengen. - De Redevoering, daarentegen, van reesema, bleef vooreerst liggen. Ei, men hoort zoo vele redevoeringen en verhandelingen, dat de lust, om dezelve ook nog te lezen, althans bij ons, zelden heel opgewekt is; en reesema was, ja wel, een knap man, maar evenwel geen tollens! Dan, nu wenscht men van ons een verslag dezer stukjes in de Letteroefeningen, en zie! meer dan een klein stootje (waarvoor wij van achteren zeer dankbaar zijn) is er niet noodig, om ons het geheele stuk eens ordelijk en bedaard te doen doorgaan. De Redenaar had, voorzeker, eene moeijelijke taak.
Veel verwachting, en eigenlijk maar weinig stof! Over een oud gebouw valt dikwijls heel veel te praten; over een nieuw meestal niet meer, dan over een jonggeboren kind: zoo wat van de kraamhistorie, de baker en de min, en, als men meer wil, de brave ouders etc. Men kan dus bij zulk eene gelegenheid, even als bij eene gewone spreek-