re, niet onder die rubriek t'huis behoorende, tot zelfs bij blaadjes over het voortdurend nut en de genoegzaamheid der vaccinatie, waarvan titels en opdragten nagenoeg zoo veel papiers beslaan als de zeer overtuigende betoogen. Loopt dit ontbrekende dus eenigzins buiten het hoog-alledaagsche, daardoor moeten wij nog geene reden meenen verkregen te hebben, om, bij voorraad, gunstiger, maar vooral ook niet ongunstiger, over den Heer van loghem of zijne Nieuwe Mengeldichten te denken. Wij weten niet, of en welke kwaliteiten en titels de Dichter moge hebben; maar wij vermoeden, dat hij daarvan niet rijkelijk bedeeld is, en vinden het dus zeer natuurlijk, dat hij niet vermeldt, hetgene hij niet bezit, en zeer navolgenswaardig, dat hij, afwijkende van de hedendaags gansch niet vreemde voorbeelden, op den titel van zijn boek met geene Lidmaatschappen van geleerde en letterkundige Maatschappijen pronkt, die men voor eene jaarlijksche opoffering van een paar dukaten, of de helft daarvan misschien, bekomen kan. Arme zielen, die uwe verdienste door uwe titels meent te bewijzen! hoe belagchelijk is uw waan! De titels moeten niet u, maar gij moet de titels verheffen.
Doch genoeg hiervan! Trachten wij nu den Dichter uit zijn werk te leeren kennen. Blijkbaar bezit hij een' goeden voorraad van kundigheden, waarvan hij bij de bewerking der dichtstoffen, zonder zucht om er parade meê te maken, in het algemeen oordeelkundig en met smaak partij weet te trekken. De gevoelens, die zich in zijne gedichten openbaren, zijn die van den verlichten wijsgeer, ademend voor God, deugd, eer en vaderland, gloeijend voor al wat goed en schoon is. Taal en stijl zijn doorgaans zuiver. Maar zelden zal men bij hem in een zelfde gedicht gedachten met andere woorden meermaals herhaald vinden, dat, hoe veel pijnlijke kunst en zweet ook vorderende, toch voor den opmerkzamen lezer armoede van geest verraadt. Treft men dus bij hem die behoeftige monotonie niet aan, evenmin behoeft hij, om die zelfde treurige reden, zijne toevlugt te nemen tot dat zwellend nietmetal, dat, als luchtblazen, uit het schuimend zeepsop van den wansmaak opstijgt. Maar het is te verwonderen, dat een man, die zoo veel besef van het schoone heeft, niet overal even net en keurig in de zamenstelling (constructie) zijner verzen is: somwijlen, als de nood