Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1820
(1820)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 383]
| |
Aardrijkskunde voor Zeevaart en Koophandel, naar het Engelsch van James Hingston Tuckey's Maritime Geography and Statistics. Iste Deel. Te Rotterdam, bij J. Immerzeel, Jun. 1819. In gr. 8vo. XXXIV en 590 Bl. f 5-:-:Het denkbeeld eener Aardrijkskunde, meer bepaaldelijk voor den Zeevaarder en Koopman geschikt, die daarbij het onmiddellijkst belang hebben, moet, behoorlijk uitgevoerd, gewis in ons Vaderland even welkom zijn als in Engeland, waar het werk van tuckey algemeenen lof en aanmoediging heeft gevonden. Dat ook bij ons, in weêrwil der bestaande hinderpalen, nog lust voor de wetenschappen is, die meer bijzonder den Handel tot onderwerp hebben, blijkt uit de vrij breede Lijst van Inteekenaren voor dit Deel, waaronder wij het meest Kooplieden tellen. Gelukkig heeft tuckey ook geenen blooten, slaafschen Vertaler gevonden. De Overbrenger van hetzelve, dezelfde als van de Ontdekkingsreize van flinders, is ons gebleken, allezins voor zijne taak berekend te zijn. Doch zijne manier, om den Schrijver, dien hij volgt, naar believen uit te breiden, te veranderen, en ons dus zijne gevoelens, in plaats van die des Schrijvers, te geven, zonder daarvan, hetzij in of beneden den tekst, eenige aanwijzing te doen, kunnen wij niet goedkeuren; daar men, zoo doende, denkbeelden en opvattingen, waaraan de oorspronkelijke Opsteller nooit gedacht heeft, op zijne rekening zou kunnen stellen. Dit is te minder raadzaam, wanneer die gevoelens en denkbeelden van de gewone nog al verschillen, zoo als: omtrent de ligging van sommige oude plaatsen, en de strekking van Rivieren voorheen in ons Vaderland; (op bl. 119 wordt het algemeen aangenomen gevoelen van het verdrinken der 72 dorpen in den Biesbosch ongerijmd genoemd, en de Vertaler is in het algemeen zeer | |
[pagina 384]
| |
met dit woord in de weer;) omtrent het verbond tusschen de Romeinen en Marseille, ten tijde van tarquinius I, tegen de Hetruriërs, die daardoor Opper-Italië zouden verloren hebben, (bl. 133;) omtrent het rondzeilen van geheel Afrika door de schepen van salomo, (bl. 135.) de beschaving van Mexico en Peru uit China, (bl. 157.) enz.; stellingen, die wel blijk van schranderheid geven, en tegen welke wij ook geenszins het harnas aantrekken, maar die men nogtans dient te weten, of van tuckey, dan van zijnen Vertaler zijn: wij vermoeden het laatste. Doch, hoe dit zij, het boek is zeer belangrijk, en (gelijk reeds uit de opgegevene stalen blijkt) geene bloote herhaling van hetgene vóór hem honderdmaal, en beter, was gezegd. De Inleiding geeft eene voorloopige korte verklaring van de kunstwoorden der Zeemans-Aardrijkskunde; natuurlijk grootstendeels, uit hoofde van de afwijking der twee talen, van den kundigen Overzetter. Daarop volgt eene verdeeling der Zeeën, die men tot den Oceaan kan betrekken; in Noorder-IJszee, Noorder-Zuider- en Evennachtslijn-Atlantischen, Indischen, Noorder- en Evennachtslijn grooten Oceaan, groote Zuidzee, grooten Zuider-Oceaan, en Zuider-IJszee. De algemeene beschouwing van den Oceaan geeft rekenschap van deszelfs algemeene en bijzondere eigenschappen, de ziltigheid, het lichten bij nacht, het bevriezen, beweging door winden, eb en vloed, stroomen, (zeer in bijzonderheden, grootstendeels naar den beroemden bernardin de st. pierre, doch op verre na zoo schoon niet geschreven;) - vervolgens van de Passaatwinden, Moussons, (hiervan worden de oorzaken zeer goed opgegeven) luchtverhevelingen, als: hoozen, noorderlicht, zodiakslicht, enz.; van de afwijkingen van het kompas, de Krooszee, de koraalzeeën, - meest alles kort, bondig en uit de beste bronnen. Daarop volgt een geschiedkundig overzigt der veranderingen, welke ten aanzien van zeeën en kusten hebben plaats gegrepen, voorafgegaan van eene | |
[pagina 385]
| |
beschouwing des verschils van uitgestrektheid tusschen het land des Zuidelijken en Noordelijken halfronds. Het evenwigt tusschen de beide halfronden zoekt onze Schrijver (of zijn Vertaler) in de (vermoedelijk) mindere diepte des Oceaans aan den kant der Zuidpool. (Forster had hetzelve weleer in de meerdere zwaarte der ligchamen op den grond des Zuider Oceaans gezocht: volgens hem, moet de zee op vele plaatsen in het Zuider halfrond onpeilbaar diep zijnGa naar voetnoot(*).) De Oostkust van Amerika wordt met die van Azië vergeleken, en beider gelijkvormige inscheuring aan de wrijving des Oceaans door de beweging van het Oosten naar het Westen toegeschreven. Hierop worden de toevallige veranderingen overwogen. Het tweede gedeelte der Inleiding bevat eene geschiedkundige schets van de opkomst en vorderingen der Zeemans-Aardrijkskunde, 1.) tot den aanvang der Christelijke jaartelling. (Strabo wordt ook hiertoe gebragt; schoon deze waarschijnlijk zijn werk eerst later, op het einde der Regering van augustus, misschien onder tiberius, schreef.) In het begin onzer jaartelling bragt de ontdekking der Moussons in de scheepvaart eene groote verandering te weeg, en deed van den mond der Roode Zee dwars oversteken naar Malabar. Het 2de tijdperk neemt de Schrijver dus van daar tot de ontdekking van Amerika. Deze vijftien Eeuwen waren nogtans veel onvruchtbaarder dan de drie, welke sedert (na 1492) verloopen zijn, en welke dus nog in tweeën gesmaldeeld worden, namelijk tot aan de Regering van Koning george III in 1760, en in de laatste 60 jaren. In het eerste tijdvak werd Amerika en de weg naar Indië langs de Kaap de Goede Hoop, in het tweede Australië ontdekt; met uitzondering, nogtans, van Nieuw Hollands Oostkust, van Diemen's-land, Nieuw-Zeeland, en drie der Vriendschapseilanden, reeds in de 17de Eeuw door de | |
[pagina 386]
| |
Hollanders, vooral tasman, gevonden. Van de voornaamste Zeereizen, ter ontdekking gedaan, wordt hier beknopt verslag gegeven. Daarop gaat de Schrijver tot zijne eigenlijke taak over. Hij begint met de Noorder-IJszee, vermeldt eerst in weinige woorden hare voornaamste bijzondere eigenschappen, en geeft dan eene breede en uitgewerkte beschrijving van hare eilanden en kusten, als Spitsbergen, IJsland, Groenland, Zweedsch-Lapland, en het voor den Hollandschen handel zoo belangrijke Noorwegen. Alsdan gaat onze Schrijver de Oostzee in, levert een vrij uitvoerig tafereel van die zee, en werpt een' blik op hare geschiedenis, beschrijft vervolgens de havens, eilanden en kusten derzelve, in Zweden, Denemarken, Duitschland, Pruissen en Rusland, en eindelijk de opkomst, voortgang en tegenwoordigen staat des koophandels in die Oostzee, welke van oudsher eene goudmijn der Nederlanders geacht werd, en nog, hoe diep ook vervallen, een der gewigtigste, minst besnoeide handelstakken voor ons blijft. - Op de Oostzee volgt natuurlijk de beschrijving der Noordzee, namelijk de Westkust van Denemarken, de Noordkust van Duitschland, met Hamburg en Bremen, (wat al te kort, naar evenredigheid van het overige) tot aan onze grenzen; zullende het tweede Deel met de beschrijving der Nederlandsche kusten en havens beginnen. In dit alles kunnen wij natuurlijk den Schrijver niet volgen, zoo min als in de breedere aanteekeningen, meerendeels van natuurkundigen, doch ook gedeeltelijk van staatshuishoudkundigen inhoud, waarin wij de hand des Vertalers hier en daar zeer duidelijk bespeuren. Doch, hoezeer eene dier aanteekeningen (bl. 567) geheel den Nederlander verraadt, die met de klagten der kooplieden over de hooge belastingen zeer wel bekend is, wij zien tevens met leedwezen den anti-nationalen geest, die dezen man schijnt te bezielen, zoodat hij het zeer nadeelig zou vinden, wanneer men den Hollandschen, weleer zoo bloeijenden, linnenhandel door de verminde- | |
[pagina 387]
| |
ring of afschaffing der Regten omhoog hielp, daar die hooge Regten - den Vlaamschen linnenhandel moeten staande houden. Is deze, anders zeer belezene, Vertaler dan zulk een vreemdeling in Jeruzalem, dat hij niet alleen onkundig is van de alles afdoende, onwederlegbare redeneringen van onzen van hogendorp, van alphen, kemper, en zoo vele andere Hollandsche Afgevaardigden in de Staten-Generaal, dat dwangwetten de dood voor den Handel, en op den langen weg zelfs nadeelig voor de Fabrijken zijn; maar is hem het werk van den Engelschman adam smith, die dit reeds vroeger bewezen heeft, ook onbekend? Zoo er nog eenige twijfel aan de zaak mogt zijn, zou het verzoekschrift der Engelsche kooplieden, met den Bankier baring aan het hoofd, om vrijstelling van den handel, - een verzoek, door het Huis der Gemeente gunstig ontvangen, - dezelve thans voldingen. Voor het overige draagt dit Deel, achter hetwelk ook eenige nuttige Tabellen gevoegd zijn, alle blijken van naauwkeurige bewerking. Volgens het uitgegevene Prospectus, is het uit meer dan duizend(?) vroegere en latere werken geput. De Schrijver herinnert echter in zijne Voorrede, dat men daarin geen zeeboek, geene volkomen juiste opgave van de ligging en den afstand der plaatsen, noch eene Hydrographische (waterkundige) beschrijving van havens, banken enz. moet zoeken. Dit maakt het voor den algemeenen Lezer, die in vele Zeereizen meer dan de helft moet overslaan, zoo veel te belangrijker en aangenamer; en inderdaad, schoon noch op zeevaart, noch op koophandel betrekking hebbende, lazen wij dit werk met genoegen en nut. Slechts had de Vertaler zich hier en daar wat meer van hypothesen kunnen onthouden. Het geheel zal, blijkens het Prospectus, in vijf zware boekdeelen bestaan. |
|