Paulus ook de oude vrouwen, dat zij geene lasteressen zijn. Het lasteren en eerrooven is eene schandelijke zonde, die elken mensch verachtelijk maakt, omdat zij tegen de Christelijke liefde zoo regtstreeks inloopt. Vooral is het onverantwoordelijk voor oude menschen, dat zij nog aan zulk eene verfoeijelijke zonde verslaafd zijn, en zoo weinig liefde tot hunne naasten hebben. Intusschen hellen oude vrouwen daartoe wel eens over; zij worden dikwijls niet zoo gezocht, zoo geëerd en gediend, als de jongere; zij kunnen zulk een' grooten invloed niet maken, als deze; zij kunnen zoo veel schoonheid niet meer ten toon spreiden, als die kunnen doen; zij hebben meer ledigen tijd dan te voren, en dus meer aanleiding tot snapachtigheid, die ligt ontaardt; zij verbeelden zich, dat nu alles veel slechter toegaat, dan toen zij jong waren, omdat zij in hare jeugd niet zoo veel vernamen van hetgene er omging als nu. Dit alles verleidt haar ligt tot lasteren en kwaadspreken. Ondertusschen is zulks te allen tijde zeer liefdeloos en dus strafwaardig. Die zich daaraan schuldig maakt, heeft ook eene ongunstige beoordeeling van anderen te wachten; want met die mate, met welke men anderen meet, zal men ook weder gemeten worden. Zulk lasteren en kwaadspreken toont ook, dat het hart van zulke vrouwen nog zeer verkleefd is aan ijdelheid en wereld; terwijl zij intusschen, vooral ook om hare jaren, bedenken moesten, niet de dingen, die op aarde zijn, maar die boven zijn. Bejaarde vrouwen! wacht u dan, dat gij u daaraan niet schuldig maakt. Bemoeit u niet met de zaken van anderen, maar behartigt uw eigen en vooral uw eeuwig welzijn. Staat af van de wereld, die gij welhaast verlaten moet. Houdt u steeds met iets nuttigs bezig, opdat uwe gedachten niet vervuld worden met ijdelheid. Vergeet nimmer, wanneer gij jonge menschen beoordeelt, dat zij nog jong zijn, en dat gij ook eens jong geweest zijt. Herinnert u gedurig, dat de laster niet verbetert, maar dat gij
behoort diegene zelve te vermanen, die zich naar uw oordeel te buiten gaan, en dat gij eenmaal van elk woord, door u gesproken, rekenschap zult moeten geven in den dag des oordeels. - Voegt Paulus er bij: zich niet tot veel wijns begevende, wij hebben in het voorgaande reeds gezegd, hoe schandelijk en onverantwoordelijk het is, dat oude lieden tot den drank vervallen. Vooral is het verfoeijelijk, wanneer oude vrouwen daartoe geraken. Zulks verkort in het middellijke het leven, en maakt voor allerlei bezigheden, zoowel voor dit leven als voor de eeuwigheid, ongeschikt.’
Het spreekt van zelf, dat de Bijbel in teksten, die van oude lieden gewagen, in dit kleine werkje niet is uitgeput; en heeft de Theologiae Doctor gezondheid, tijd en lust, en vindt zijn boekje goeden aftrek, dan gissen wij, dat er nog wel een vervolg van komen kan; wij hebben zulks evenwel tot dusverre niet ontvangen, waardoor onze vermelding van dit boeksken zoo laat geschiedt. Welligt ontbrak het alzoo aan debiet. Te veel hoofdbrekens zal het den Schrijver toch wel niet gekost hebben?!