wenschen wij, dat het volgende worde behartigd: ‘Vooral moeten wij in de tegenwoordigheid van kinderen voorbeeldig leven, spreken en handelen, enz. Zulke volwassenen, welke zich er in het geheel niet over bekreunen, of datgene, wat zij doen en spreken, van de kleinen al of niet gezien en gehoord wordt, en of dit voor derzelver zedelijkheid voordeelig of schadelijk worden kan, maken zich aan eene groote mate van ligtzinnigheid schuldig; en diegene, welke het er niet opzet op toeleggen, om kinderen door hun voorbeeld te bederven, moeten tot een' afschuwelijken graad van slechtheid vervallen zijn. Wanneer wij niet gaarne met kinderen wilden verkeeren, omdat wij verpligt zijn in hunne tegenwoordigheid omzigtig te handelen, opdat wij aan hen niet een kwaad voorbeeld geven, zou dit tot een slecht teeken strekken, dat wij ons nog niet ernstig beijverden, om ons te allen tijde betamelijk te gedragen. Maar zoo het er ons waarlijk om te doen is, dat wij steeds onberispelijk mogen leven en wandelen, moeten wij gaarne kinderen om ons henen willen hebben, die getuigen zijn van al onze woorden en daden, dewijl dit dan niet weinig kan dienen, om ons behoedzaam te maken, dat wij geenerlei fouten mogen begaan,’ enz.) 2. Dankbaarheid en Ondankbaarheid. (Jegens menschen; hoe dezelve moet uitgeoefend worden; voordeel hiervan. Oorzaken van ondankbaarheid, en alzoo behoedmiddelen tegen dezelve; klagten over ondankbaarheid dikwijls ongegrond; hoe men het moet aanleggen, om ondankbaarheid te voorkomen.) 3. Tegen de verachting van geringe Lieden. (Dit vertoog beviel ons boven andere, vooral omdat het het vele edele en goede, dat men bij bijzondere personen in dezen stand dikwerf aantreft, overtuigend doet opmerken.) 4. De Modezucht ten aanzien der Kleeding. (Een waar woord, vooral voor onze vrouwen en meisjes.) 5. De Vriendschap. (Keuze van vrienden; de vriendschap dienstbaar maken aan
elkanders verbetering en veredeling; het bestendig maken der vriendschap; wanneer en waarom men vriendschap afbreken moet.) 6. Wat moeten wij in acht nemen omtrent onze Dienstboden? (Hier geeft eene moeder harer dochter wijzen en goeden raad; waarbij wij echter nog een woord verlangen zouden tot aandrang der verpligting tot medelijdende hulp in ziekte enz., daar onze dienstboden alsdan van hunne bloed-