Bl. 218. r. 1. Een' dorren klomp gelijk.
Beter: een' lomen of loggen klomp. Men denke slechts aan den zamenhang, en der Latijnen pondus inutile, iners, terrae.
Bl. 218. r. 5.
Zoo moog' geschil en twist bij menschen en bij Goôn,
Gelijk een rook, vergaan: zoo blijv' de spijt in boeijen,
Die 't braafst en wijst gemoed van razernij doet gloeijen,
En zoet als honig vloeit door 't opgezwollen hart.
Het beeld bij homerus is schooner. Hij zegt, dat de gramschap zich in de borst der menschen verheft als een rook, al grooter en grooter opstijgt.
Bl. 218. r. 13. En zink gerust in 't graf.
Niet Homerisch.
Bl. 221. r. 8.
Ontwaak dus uit uw rust, of sluijer u 't gelaat,
Wanneer ge 't lijk uws vriends niet veiligt voor den smaad.
Homerus zegt: schaam u. Wij zijn van meening, dat het sluijer u 't gelaat hier, van Achilles gezegd, aanleiding geven kan tot een verkeerd denkbeeld, indien wij het echter wèl opvatten, dat de meening van 's gravenweert is: bedek uw gelaat uit schaamte.
Bl. 225. r. 6. Zoo lang geregte wrok.
Het komt ons voor, dat het minder past in den mond van een' Trojaan, om in dit geval te oordeelen over de billijkheid of onbillijkheid van Achilles' gramschap. Als men de epitheta aan den Dichter ontneemt, ontneemt men hem een zeer groot deel van den ornatus poëticus. Maar deze ornatus brengt dán alleen sieraad aan, als het epitheton geheel in den geest van het onderwerp is. De zelfstandigheid moet er bij winnen. De Rhetorici zeggen met grond: Additum cum virtute. Men heeft homerus wel eens verweten, dat hij eenige epitheta verkeerd plaatst. Die dat gedaan hebben, willen homerus te modern maken. Hij plaatst dezelve, waar ieder groot Dichter in dien tijd ze zoude geplaatst heb-