Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1820
(1820)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeschied- en Letterkundig Mengelwerk van Mr. J. Scheltema. IIden Deels 2de Stuk. Te Amsterdam, bij H. Gartman. In gr. 8vo. 258 Bl. f 2-:-:Ook in dit stuk wint de vaderlandsche Staat- en Letterkundige Geschiedenis weder eenige gewigtige bijdragen; terwijl eenige andere, bijna vergetene, stukken aan de herinnering van het nageslacht worden verlevendigd. Het eerste, met ware historische kritiek geschreven, is een Onderzoek aangaande de waarheid der bekende Regtspleging van karel den stouten, die onlangs door het Treurspel van den Heer westerman weder in het geheugen is teruggeroepen. Na een kort verhaal van het geval zelf, volgens pontus heuterus, worden de Schrijvers, die daarvan gewagen, opgenoemd, en naar historische waarde, en vooral naar ouderdom, tegen elkander gewogen. De uitslag van dit onderzoek is, dat de oudste en beste Geschiedschrijvers, zelfs zulke, die steeds om den Hertog waren, commines en de la marche, van dit geval niet gewagen; alleen latere Schrijvers, Compilateurs en Dichters (zelfs de reeds gemelde heuterus behoort onder de eerste dier klassen) vermelden hetzelve. Uit de getuigenis van scriverius en gottfried blijkt, dat het geval waarschijnlijk in het Hertogdom Milaan, in het begin der Spaansche heerschappij over hetzelve, te huis behoort. Het Treurspel van verhoek, Karel de Stoute, wordt ongemeen geprezen, en op lateren arbeid van ter zijde een ongunstige blik geworpen. - Het gedrag van adolf van egmond tegen zijn' vader arnoud maakt het onderwerp van het volgende stuk uit. Het is eene vertaling uit lipsius. - Oorspronkelijk van den Heer scheltema is de Levensschet | |
[pagina 260]
| |
van gijsbertus koen, Hoogleeraar der Grieksche Letterkunde te Franeker; doch wij vinden daarin niet veel opmerkelijks, dan dat dezelve jong gestorven is (in 1767, 30 jaren oud.) - Veel merkwaardiger is de volgende Levensschets van meindert van tienen, hoewel slechts een' schoolmeester, maar tevens een ondernemend krijgsman en Ingenieur, aan wien de eer der verovering van Coeverden, in 1672, genoegzaam uitsluitend, toekomt. Hij toch was de man, die den geheelen aanslag op deze stad beraamde, na welker verovering de krijgskans zich ten voordeele van Nederland begon te wenden. Het voorheen ongedrukte Journaal van dezen moedigen Vaderlander, aan den Verzamelaar des Mengelwerks medegedeeld, wordt hier onveranderd gegeven. Uit hetzelve blijkt, dat geenszins rabenhaupt de belegger van het stuk was, die van tienen slechts als spion gebruikte, zoo als valkenier meldt, waardoor ook bij wagenaar die anders zeer verdienstelijke Duitscher alleen de eere der onderneming geniet; maar dat van tienen, na met vrouw en kind uit Coeverden gevlugt te zijn, waarin hij al zijne goederen achterliet, den aanslag aan rabenhaupt blootleide, en de middelen ter uitvoering gereed maakte; dat hij zelfs den lang aarzelenden Stadvoogd gedurig aanzette en bemoedigde, ondertusschen gemeenschap in de plaats onderhield, de onderneming zelf grootstendeels bestuurde, daarbij de grootste onverschrokkenheid en koelbloedigheid ten toon spreidde, en de achteloosheid van zekeren klaas buter (die bij valkenier gelijke eere met van tienen geniet, maar zich wezenlijk te zeer aan den drank overgaf) herstelde, met het slaan van 's Prinsen marsch in de vesting door zekere tamboers den vijand verschrikte, en aldus in den eigenlijken zin veroveraar van Coeverden mag genoemd worden. Maar hij was, hoe bekwaam ook als Ingenieur, niet meer dan Schoolmeester, en rabenhaupt was Generaal! Wie weet, hoe vele groote Veldheeren van vroeger' of later' tijd het meerendeel van hunnen roem zouden verliezen, wanneer al de verdiensten hunner Onderbevelhebbers bekend werden? - Een wapenkreet en een hekeldicht op de Franschen, uit dien zelfden tijd, passen niet kwalijk bij het bovenstaande verhaal. - Van eenen geheel anderen aard zijn de allerliefste Agnietjes, drie Vertoogen uit van effen's Holland- | |
[pagina 261]
| |
schen SpectatorGa naar voetnoot(*). Dezelve zijn inderdaad wegslepend; doch het was niet alleen de naïve voordragt van den verhaler, die ons daarin bekoorde, maar vooral de reine zeden, de ongeveinsde, onbaatzuchtige liefde, de gulle hartelijkheid bij de massa onzer landgenooten, nog vóór minder dan eene Eeuw. De vreemdeling moge ons toen koud, baatzuchtig en schraapziek genoemd hebben, zulke belangelooze minnaars als kobus, zulke onschuldige, zedige meisjes als agnietje, zulke wel ongepolijste, maar toch door en door brave burgerlieden als de vader vankobus en het oude vrouwtje, behoorden toch tot het gros der Natie; anders zou derzelver schildering niet zoo algemeen als portretten bevallen hebben, dat, gelijk s. stijl verzekerde, de afzonderlijke druk dier blaadjes in alle huizen gevonden werd. Thans, vreezen wij, zijn niet alleen de Agnietjes van van effen vergeten, maar, ach! misschien ook, met de gevorderde beschaving, de originelen daarvan, zoo niet verloren gegaan, toch aanmerkelijk schaarscher geworden. Die beschaving toch zit bij ons meest in den mond, bij onze Vaderen in het hart. Wij danken den Heer scheltema, dat hij met de meerdere bekendmaking dier bevallige stukjes de eer onzer Vaderen, ook in dit opzigt, gehandhaafd, en den nakomeling, zoo mogelijk, tot naijver gewekt heeft. - In het wetenschappelijke geeft ons nu de Verzamelaar ook een weinig bekend sieraad van ons land, den uitvinder van het beroemde Planetarium te Franeker, eyse eisinga, te beschouwen. Uit deze Levensschets blijkt de groote liefhebberij der Vriezen voor de wiskundige wetenschappen, zelfs in de burgerklasse, waaromtrent de held des verhaals echter zelfs in die Provincie de kroon spaut, althans wat de werktuigkunde betreft. Zijn groot Planetarium, het werk der uitspanning van eenen wolkammer, wekte de bewondering der Hoogleeraren ypey en van den beroemden van swinden, toen nog te Franeker, die hetzelve opzettelijk beschreef. De maker bekwam eenige belooning in zilver van landswege. De burgerlijke onlusten van 1787, echter, verwijderden hem acht jaren lang | |
[pagina 262]
| |
van Franeker; maar na zijne terugkomst herstelde hij het Planetarium, hetwelk op den toestand der Starrekunde berekend is, zoo als die was in 1781, even vóór de ontdekking van Uranus. Er ontbreken dus nog vijf Planeten aan hetzelve: om het werk ook met deze te verrijken, is niet boven het kunstvermogen, maar boven de uiterlijke omstandigheden des makers. - Het deeltje wordt met eenige, voorheen onbekende, dichtstukjes van van baerle, baek, anna roemers, en eenige dichterlijke vertalingen, besloten. Mogt de Heer scheltema lust, tijd en voorraad behouden, om ons nog verder met belangrijke mengelstukken uit den rijken schat onzer Geschiedenissen en lettervruchten te onthalen; en mogt hij dit altijd doen met wijze keuze en gestrenge zifting van zijnen voorraad! |
|