| |
Jaarboeken van het Koningrijk der Nederlanden. Door Martinus Stuart, Geschiedschrijver des Rijks. 1814; 1815 I. Te Amsterdam, bij E. Maaskamp. 1818. In gr. 8vo. 590 en 438 Bl. f 8-:-:
Men weet, dat de voormalige Nederlandsche en Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken eene schatkamer van bouwstoffen waren voor de Geschiedenis van ons Vaderland.
| |
| |
Na eene lange tusschenpoozing, het gevolg der herhaalde omwentelingen in, en eindelijk der inlijving van onzen Staat, werd dit werk door den bekwamen stuart weder opgevat met het begin der groote Omwenteling van 1813, die aan het Land deszelfs onafhankelijkheid teruggaf. Het behaagde Zijner Majesteit, den Schrijver dier Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken tot Geschiedschrijver des Rijks te verheffen, en hem de taak op te dragen, om het gebeurde in het herstelde Vaderland, - van dien tijd aan, waarop zijne Nieuwe Jaarboeken eindigen, en dus van de bijeenkomst der Notabelen ter aanneming der Grondwet, - met de meeste naauwkeurigheid, en (gelijk ons door de uitvoering blijkt) met mededeeling van alle staatsstukken, zoowel tot de buiten- als binnenlandsche zaken betrekkelijk, aan de nakomelingschap over te leveren; doch met uitdrukkelijk bevel, dat dit werk de eenvoudige voordragt zal behelzen van gebeurde zaken, zonder eenige de minste ontwikkeling van oorzaken, bedoelingen of gevolgen. Dit laatste moet eenen stuart, wiens bekwaamheden als Geschiedschrijver bekend zijn, ongemeen zwaar vallen; gelijk hij zelf, in de inleiding tot het jaar 1815, het gehoorzamen aan dit voorschrift eene moeijelijke zelfverloochening noemt.
Zeer ruim is de schaal, waarop dit werk wordt aangelegd. Het tijdvak van Maart tot December 1814, waarvan slechts de eerste dier maanden benevens April voor de algemeene zaken van bijzonder groot belang waren, terwijl de acht laatste in diepe rust en eenen Vrede, waaraan Europa sinds lang niet gewoon was, doorgebragt werden, - deze tien maanden beslaan hier bijna 600 bladzijden. Natuurlijk moet hier dan ook, in de mededeeling van kleine bijzonderheden, die gedeeltelijk een enkel plaatselijk belang hebben, veel voorkomen, hetwelk eene gezette, doorloopende lezing bijna ondoenlijk maakt; en wij hebben waarlijk den kundigen, bekwamen Schrijver beklaagd en bewonderd, dat hij eensdeels zijnen smaak zoo zeer aan zijne Instructie
| |
| |
heeft moeten opofferen, en - dat hij zulks heeft kunnen doen. Als eene voorraadschuur voor de Geschiedenis, zijn deze Jaarboeken gewis van belang; maar de roem van den Geschiedschrijver zal en kan er, uit den aard der zake, niet door vermeerderd worden.
Vooreerst vinden wij in het Jaarboek van 1814 alles, wat betrekking heeft tot de aanneming en invoering der Grondwet, met de daarbij gehoudene aanspraken, enz. en de plegtigheden bij het verblijf der Vorstelijke Familie te Amsterdam. Van daar doet de komst van eenen Courier met de tijding der inneming van Parijs het oog naar de zaken van Frankrijk wenden, en er volgt een naauwkeurig verslag van de oorlogszaken en vredehandelingen sedert het midden van Februarij tot op het Traktaat van Parijs. Daarna volgt het verhaal van de ontruiming der vestingen in Nederland door de Franschen, belooningen aan heldendeugd, enz. De Schrijver keert dan tot de binnenlandsche zaken terug, die nu met de meeste uitvoerigheid worden behandeld, en twee derden des boeks beslaan. Vooreerst hebben wij benoemingen tot leden van de Staten der Provinciën en andere Collegiën, de drie Vergaderingen der Staten-Generaal in dat jaar, de berigten van ambtswege gegeven omtrent den toestand des lands, de financiéle wetten over 1815 en andere beschikkingen omtrent de geldmiddelen, en begunstigingen van den (toen) herlevenden koophandel door verstandige wijzigingen in het Plakkaat van 1725, maatregelen ter vrijstelling van de vaart op de Westindische volkplantingen, toen nog niet teruggegeven; voorts eene menigte afzonderlijke bepalingen, die niet wel onder één hoofd te brengen zijn, en waaronder die op de jagt wel de voornaamste is. Nu beschouwen wij het tweede Eeuwfeest der Groningsche Hoogeschool, door den Souvereinen Vorst en-Vorstin bijgewoond, en verdere werkzaamheden der geleerde Genootschappen, en eenige kerkelijke zaken. Daarop gaat de Schrijver over tot de Belgische zaken, de reis van den Souvereinen Vorst naar Brussel, ter aanvaar- | |
| |
ding van het Algemeen Bewind over
die gewesten, hem door de Bondgenooten opgedragen, zijne reizen en verrigtingen in dezelve, en de terugreis der Vorstelijke Familie, door Noord-Braband, Gelderland, Overijssel, Groningen en Vriesland, naar Holland en Utrecht. Na voorts nog eenige beschikkingen omtrent België te hebben gemeld, eindigt de Schrijver het boek met de reis en het verblijf in Nederland van de beminnelijke, thans reeds overledene, catharina paulowna, Zuster van Keizer alexander, in den winter, en van dien uitmuntenden Vorst zelven in den zomer van het behandelde jaar.
Mogt het jaar 1814, ten minste in zoo verre de Schrijver het behandelt, genoegzaam een vredejaar heeten; ontlook daarin op het schoonst de handel van Nederland; achtte men al het geledene onheil gelijk een droom verdwenen en weldra vergeten, - het jaar 1815, het merkwaardigste dezer Eeuw, en voor de menschenkennis zoowel, als voor de beschouwing van de wegen der Voorzienigheid niet het menschdom, vooral voor ons Vaderland, misschien het merkwaardigste jaar der Geschiedenis, brak aan, om ons verschrikkelijk uit die zoete verbeelding van ongemengden voorspoed te rukken. De terugkomst des Mans van Elba, zijn onbegrijpelijke voorspoed, - nog een niet volkomen opgelost raadsel, - de veranderingen in Frankrijk, de stappen in Europa, dien ten gevolge genomen, de krijgstoerustingen, de veldslagen van Ligny, Quatre-Bras en Waterloo, en verdere oorlogsgebeurtenissen, tot op den intogt in Parijs en den Vrede, worden hier uitvoerig beschreven. Vooral omtrent de beide veldslagen van Quatre-Bras en Waterloo, waarbij wij ook het onmiddellijkst belang hebben, treedt de Schrijver in bijzonderheden, (het verhaal beslaat niet minder dan 42 bladzijden) maar verzuimt ook de andere merkwaardigheden niet van dien onvergetelijken tijd, zoo als de voorafgaande staatshandelingen, den brief van buonaparte aan de Souvereinen, zijne kuiperijen te
| |
| |
Weenen, zelfs de verklaring van Zwitserland, en (hoewel slechts kortelijk) den aanval en de nederlaag van joachim murat in Italië, ook het welsprekende slot des breedvoerigen verslags van châteaubriant aan den Koning te Gent. De Heer stuart is ook nog van gevoelen, dat de terugkomst van napoleon het gevolg was van een zamenweefsel der snoodste trouweloosheden en listigste verstandhoudingen; een gevoelen, hetwelk, onzes erachtens, onomstootelijk is, en alleen zijnen snellen voorspoed kan verklaren, in weêrwil der ontkenning van sommige mannen der omwenteling. Trouwens, wat durft men tegenwoordig in Frankrijk niet zeggen? Wij zwijgen van de vergoding van ney; maar heeft niet bailleul de onbeschaamdheid gehad, in openbaren druk, robespierre te verdedigen, en hem als eenen held der deugd, die alleen zijne drijfveêr was, voor te stellen? De vrienden en ambtgenooten van robespierre verdienen de voorspraken van buonaparte te zijn. - Van het verhaal zoo veler snoodheden en verraderijen afgemat, verkwikt ons de hartige aanspraak van kemper aan den Koning, zoo juist het gevoel uitdrukkende, hetwelk toen de geheele Natie bezielde. De voorvallen na den slag bij Waterloo, de snelle vorderingen der Bondgenooten, de volkomene, billijke vergelding voor het gedrag der Franschen in Pruissen in 1806, toen de Koning ook te vergeefs een' redelijken wapenstilstand verzocht, die hun nu ook, in den nood zijnde, billijk werd afgeslagen, de inneming van Quesnoy door de Nederlanders, van Sedan,
Longuy, Marienburg, Philippeville, Rocroi, Givet en Montmedy door de Pruisen, in twee maanden, (hunne vestingen waren in 1806 met denzelfden spoed aan de Franschen overgegaan) en eindelijk het Vredesverdrag van November met al de daartoe behoorende stukken, voorts het eervol ontslag der Nederlandsche vrijwilligers, besluiten dit Deel. In het eerste gedeelte van hetzelve waren de binnenlandsche handelingen vermeld in alle vakken van bestuur, welke de plegtige aanvaarding
| |
| |
van het Koningrijk der Nederlanden, en de aanneming der Koninklijke waardigheid door den Souvereinen Vorst, in Maart 1815 voorafgingen; die aanneming zelve, wel door de Mogendheden reeds bepaald, maar door den Vorst verhaast ten gevolge der onverwachte verschijning van buonaparte; de plegtigheden en vreugdebetooningen bij die gelegenheid; de bepaling van het grondgebied des nieuwen Koningrijks; de bezitneming der landen aan de Maas, tot daar toe door de Pruisen bezet, en de benoeming der Commissie tot herziening der Grondwet. De werkzaamheden, nogtans, dier Commissie, de aanneming en invoering van ons nieuw maatschappelijk verdrag, en de werkzaamheden der eerste Algemeene Staatsvergadering van het Koningrijk in 1815, benevens de verdere binnenlandsche besluiten en gebeurtenissen na de maand Maart, vinden wij niet in dit Deel, zoodat de overvloed der stof voor 1815 een tweede Stuk zal noodzakelijk maken.
Men gevoelt gereedelijk, dat een werk als dit voor geene uittreksels vatbaar is. Zoo wij ons eene aanmerking mogten veroorloven, zou het de overmaat van naauwgezetheid gelden, waarmede de Heer stuart zijne Instructiën schijnt te volgen, en daardoor aan het verhaal eene droogheid en ongevalligheid bijzet, welke niemand beter weet te vermijden dan hij. Tacitus heeft toch ook wel Jaarboeken geschreven! En zoo men dit voorbeeld voor ongepast verklaart, met te zeggen, dat de naam niets ter zake doet, en dat wij b.v. in 1820 zoowel als in 1780 Staten van Holland hebben, wier magt toch nog al een weinig verschilt, - zoo mogen wij toch met regt eischen, dat, hetgene zich ook de dorste Kronijkschrijver uit de Middeleeuwen niet liet ontnemen, van hier en daar, waar het pas geeft, eene kleine aanmerking, eenen wenk aan zijne Lezers te geven, den Jaarboekschrijver in de wijsgeerige achttiende Eeuw niet worde betwist, vooral waar het gebeurtenissen geldt als die van 1815. In 1816 en later komt de vorm der Jaarboeken, zoo als die thans zijn inge- | |
| |
rigt, met de minder belang wekkende gebeurtenissen meer overeen.
De Hemel beware den uitmuntenden stuart bij het genot der gezondheid zoowel, als van zijn, naar wij vernemen, ongelukkiglijk bedreigd gezigt; ten einde hij ook de zoo gewigtige als omslagtige taak van het leveren eens waardigen Vervolgs op de Vaderlandsche Historie van onzen wagenaar ongestoord moge kunnen volbrengen!
|
|