Het lust ons, uit beide hoofddeelen een staaltje op te geven, waaruit eenigzins blijken kan, welk een voortreffelijk stuk de onderhavige akademische Proeve zij.
De eerste plaats dan, die als eene voorzegging van Jezus wordt opgegeven, is Jo. II:19, alwaar Jezus tegen de Joden zegt: Breekt dezen tempel af, en in drie dagen zal ik denzelven weder oprigten, met vergelijking van vs. 21, alwaar de Apostel opmerkt, dat Jezus dit zeide van den tempel zijns ligchaams. Breekt af, wordt hier genomen voor: gij zult afbreken, of: indien gij afbreekt. De tempel is hier niet, zoo als sommigen beweren, de tempel van Jeruzalem, noch het bestuur des tempels, noch de door Jezus te vernieuwen instelling van den Godsdienst, zoodat Joannes het gezegde van Jezus verkeerdelijk uit hetgene naderhand gebeurde zou opgevat hebben. Joannes toch, door den geest der waarheid geleid, kon hierin niet dwalen. Het komt ons, daarenboven, niet onwaarschijnlijk voor, dat die geliefde discipel van Jezus met zijnen Meester hierover naderhand gesproken zal hebben, vooral uit vergelijking van het 22ste vs. Dat Jezus hier zich niet duidelijk, maar raadselachtig uitdrukte, wordt zeer wel, als een blijk van Goddelijke wijsheid, voorgesteld; dewijl Hij dus, en zijne tegenpartijders deed zwijgen, en zijnen waarheid lievenden hoorders gelegenheid gaf, om hun verstand te oefenen, en de verkeerde denkbeelden der Joden, omtrent den Messias van ter zijde aantastte. Dubbelzinnig was evenwel zijn gezegde niet; schoon de Joden, door hunne slechte gemoedsgesteldheid, hieruit de gelegenheid aangrepen, om Hem te bespotten. Wat Hij eigenlijk meende, begrepen zij niet terstond, maar konden evenwel inzien, dat Hij, die kort te voren den tempel gezuiverd, en van denzelven met zoo veel eerbieds gesproken had, hier dien tempel zelven niet bedoelde.
In het tweede gedeelte wordt, onder andere uitvlugten van nieuwe vinding, ook deze niet voorbijgegaan, dat het vermogen, om de toekomst te voorspellen, bij