| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Geschiedenis der Menschheid naar den Bijbel, door Herman Muntinghe. XI Deelen.
(Vervolg van bl. 673 des vorigen jaars.)
[VIIIste Deel. ] Tijdens de Babylonische gevangenis waren de beide rijken, van Israël en van Juda, geheel vernietigd. Het rijk van Juda bleef echter in zijnen staat van ballingschap in zijn geheel, en bewaarde zijne geslachtlijsten. De glans der Godsregering was wel verdoofd, maar de Voorzienigheid bleef zich werkzaam betoonen omtrent hare oogmerken, en wel aanstonds reeds daarin, dat Nebukadnezar eenige aanzienlijke Joodsche jongelingen aan zijn hof verhief, waaronder Daniël, die zeer veel bijdroeg, dat de Joodsche Godsdienst onder de Babylonërs in aanzien kwam. - Onder Belzazar wordt het Babylonische rijk door Cyrus ingenomen, en Daniël, een van de drie Vorsten, die over het geheele land werden aangesteld, handhaaft zijnen Godsdienst, ondanks alle pogingen der vijanden.
De toestand der Joden in de Babylonische gevangenis was voor hunne verstandelijke beschaving niet zeer gunstig. Alleen van de dichtkunst vinden wij eenige, schoon in verhevenheid en smaak merkelijk afnemende, proeven.
Wat de zeden aangaat: eenige brave mannen uitgezonderd, bragten de Joden reeds zeer bedorvene zeden mede naar Babel. Deze onzedelijkheid schijnt, ten minste in de eerste tijden van derzelver verblijf in Babel, niet verbeterd te zijn, blijkens de klagten van Ezechiël. Dit kwaad werd bevorderd door valsche Profeten en door onheilige Priesters. Dit is echter zeker, dat Joden en Israëlieten, alras na hunne gevankelijke wegvoering, de afgoderij verzaakt hebben, doordien Jeho- | |
| |
vah hun thans al meer bekend werd, niet alleen als hun nationale God, maar ook als die, die hemel en aarde bestuurde, - doordien zij op eene zoo treffende wijze vervuld zagen, wat de Profeten hun, uit naam van Jehovah, van deze ballingschap, als straf voor hunne afgoderij, zoo vaak voorzegd hadden, - en doordien de Jood met geweld van zijnen Tempel en voorvaderlijken Godsdienst was afgescheurd. Zoo diende de Babylonische gevangenis der Voorzienigheid tot hare oogmerken. Gemis van gelegenheid tot uitwendigen Godsdienst versterkte, bij brave menschen, dien van het hart.
Ondertusschen zorgde Jehovah ook nu voor de handhaving en bewaring van den Godsdienst, door de redenen en schriften der Profeten. Dezer Godsdienstleer was thans nog dezelfde als bij hunne voorvaderen. Tot de bijzondere wijziging van dezelve, in dezen tijd, behoorde, dat, naar mate de Joden meer getuchtigd werden, de Profeten, aan den eenen kant van Jehovah's strafvorderende geregtigheid, maar ook aan den anderen van zijne vergevensgezindheid, veel spraken. Ook spraken zij met zeer duidelijke bewoordingen van het toekomend leven. Zeer vermeerderd, wijders, vindt men bij hen de leer der geesten, en bij Daniël het eerst namen aan de engelen gegeven.
Schoon de afgoderij in de ballingschap was verminderd, waren echter de zeden der Joden zeer bedorven, en maken het voorwerp van de bestraffingen der Profeten uit, wier denkbeelden van godsvrucht en deugd nog even zuiver waren als te voren; want ook zij stonden zoowel op bekeering van het hart, als van de uiterlijke daden. De bijzondere pligten, die gevorderd werden, waren dezelfde als voorheen. Ezechiël inzonderheid neemt onder allen tot gronden, waarop hij de verpligting bouwt, deels Jehovah's vergevensgezindheid, deels dat elk de gevolgen van zijne eigene ondeugd zou ondervinden. Zedelijke en godsdienstige
| |
| |
deugd stelden Ezechiël en Daniël als een der voornaamste voorregten der Messiaansche dagen.
De vooruitzigten omtrent den Messias komen in dit tijdvak niet weinig uitgebreid en verhelderd voor; echter zoo, dat de voorgaande denkbeelden ten grondslage bleven liggen. - Deze was de staat van godsdienst en zedeleer in dit tijdvak.
De vrijheid, door Cyrus aan de Joden gegeven, ter terugkeering naar hun vaderland, was een natuurlijk gevolg van zijne edelmoedige inborst, maar ook van zijne godsdienstige denkwijze; want de oude Perzianen vereerden slechts éénen God, onder het zinnebeeld van het vuur en de zon. Cyrus' vriendschap voor de Joden, en zijne erkenning van hunnen God, was wederom een stap verder gevorderd tot de algemeene vereering van den waren God.
Zoo gingen dan, op Cyrus' vergunning, 42360 Joden (de dienstbaren niet medegeteld) naar hun vaderland terug, waarbij zich nog eenige weinige uit de Israëlietische stammen, vroeger weggevoerd, schijnen gevoegd te hebben. De Samaritanen deel willende hebben aan de opbouwing van den Tempel, en dit door de Joden geweigerd wordende, legden zij dezen allerlei hinderpalen in den weg; en zoo ontstond de vinnige haat tusschen beide volken. Ondertusschen werd het werk toch, later, binnen weinige jaren ten einde gebragt.
Onder Darius Hystaspes kreeg Ezra last, naar Jeruzalem te gaan, en in Godsdienst en burgerstaat te herstellen, wat nog hersteld moest worden. Hij deed dit op de nadrukkelijkste en plegtstatigste wijze; schoon er na zijnen dood nog veel ontbrak, wat tot welzijn der Joden vereischt werd, en er nog veel belemmerends overig was. Hierin werd voorzien door Nehemia. - Hiermede eindigt de geschiedenis der boeken van het Oude Verbond, en eenige apokryphe boeken, josephus enz. moeten vervolgens ten leidraad verstrekken. De Joden genoten onder de Perzische regering zoo veel vrijheid, als een afhankelijk volk begeeren kon.
| |
| |
Ook onder Alexander den Grooten, veroveraar van Perzië en van Palestina, was de staat der Joden gunstig. Zij verschijnen nu, als door hun verblijf onder de Babyloniërs eenigzins gevorderd in kunsten der pracht en in koophandel; maar in verstandelijke beschaving schijnen zij weinig in dit tijdvak vooruitgegaan. Onder al de kunsten heeft zich de dichtkunst bij de Joden het langst staande gehouden, en zijn daarvan ook in dit tijdvak bewijzen. Schoon de afschriften van de boeken des Ouden Verbonds, hoewel schaars aanwezig, nog waren bewaard gebleven, had toch in de ballingschap alles medegewerkt tot verval van Godsdienst en zeden; echter was de afgoderij gefnuikt. Jehovah verwekte dus onderscheidene mannen tot herstelling van den Godsdienst. Tot die van de Godsdienstleer werkten vooral Haggaï en Zacharias. Hun God is over het gansch heelal. De door hen begeerde deugd bestaat niet in plegtigheden. Bij Zacharias is spoor van geloof aan zaligheid na dit leven, en duidelijk zijn bij beide Profeten de uitzigten in de Messiaansche tijden. Dit was onder Zerubbabel, den leidsman der Joden uit Babel. Ezra zorgde, dat het volk weder met de wet bekend en in dezelve onderwezen wierde. Na hem komt Nehemia voor als een uitmuntend hervormer, niet alleen van de staatkundige, maar ook van de godsdienstige en zedelijke gesteldheid der Joden. - Te dezen tijde treden de Messiaansche voorzeggingen van Maleachi zeer in bijzonderheden, spreken van den wegbereidenden Gezant, die voor den Messias heen zou gaan, en van dezen als van den Engel des verbonds, naar wien de Joden verlangden. Ook wordt deze geschetst als een straffend regter der goddeloozen, en de voorlooper zinnebeeldig Elias genoemd.
De Perzen kregen nu ook hoogachting voor den éénen waren God, en vele in Babylonië blijvende Joden legden nu reeds den grond tot die algemeene verwachting van eenen voornamen wereldbestuurder, welke wij naderhand in het Oosten vinden, en van het geloof aan
| |
| |
éénen God, hetwelk in volgende tijden aan zoo vele Heidenen, inzonderheid in het Oosten, gemeen was.
Na Alexander's dood kwam Egypte onder Ptolemeus Lagi, en ook Judea. Vele Joden geraakten naar Egypte, waar de wetenschappen bloeiden, maar genen juist geen voordeel deden in hunne godsdienstige gezindheden. Zij verwisselden dikmaals van heerschappij. Gedurende al den tijd, van den dood van Alexander tot op Antiochus Epiphanes, zag het er met de godsdienstige en zedelijke beschaving der Joden zeer slecht uit.
In het zedelijk verval der Joden moet de grond gezocht worden van het ontstaan van de sekte der Sadduceërs, en door de kracht der tegenwerking ontstond het huichelend Pharizeïsme, hetwelk, om meer steun te hebben, dien het in de heilige Schriften niet vond, denzelven in overleveringen zocht. Ook heeft men waarschijnlijk om dezen tijd den oorsprong der Synagogen te stellen. Eindelijk greep ook de zucht tot het verwonderlijke en avontuurlijke plaats; waarvan voorbeelden in de apokryphe boeken.
Stelt men vast, dat de Joodsche Godsdienst in de Babylonische gevangenis met vele vreemde denkbeelden zij vermengd geraakt, zulks is niet waar in die hooge mate, waarin men dat stelt. Van de Grieken namen zij nog minder over. Maar het bijgeloof aangaande de magt der booze geesten vinden wij in dit tijdvak onder de Joden reeds aanmerkelijk toegenomen. Vreemd is het, dat bij Jezus Sirach geen spoor van heldere uitzigten over den dood en de eeuwigheid, die de Joden anders nu toch wel hadden, wordt gevonden. Dit is ook het eenigste boek, waaruit wij den staat der zedeleer onder de Joden te dezen tijde kunnen leeren kennen. Godsvrucht is ook bij Sirach de bron van alle pligten. Hij dringt aan op de plegtigheden; doch zij zijn bij hem de hoofdzaak niet. Maar hij scherpt den haat in tegen vijanden. [Schoon wij in de plaats, door den Heer muntinghe aangehaald, meer eene, alle- | |
| |
zins door ondervinding gewettigde, waarschuwing meenen te zien, den vijand nimmer te veel te vertrouwen.]
Onder Antiochus Epiphanes was de verbastering, door aanneming van Heidensche zeden, zelfs in den Priesterstand, hoog geklommen. Deze omstandigheid, echter, werkte bij anderen die hardnekkige vasthouding aan voorvaderlijke, welke wij in de vervolgingen ten tijde der Makkabeën zien werken, de geschiedenis van welke ons den voorvaderlijken Godsdienst der Joden wel in groot gevaar, echter, door den ijver van standvastige, veel ook Pharizeeuwsche aanklevers, gelijk een, met het zwaard bekeerende, Johannes Hyrcanus, behouden, voor oogen stelt, en ons de wijze besturingen der Voorzienigheid, ter voorbereiding eener latere ontwikkeling, doet opmerken.
De Pharizeërs waren onder dat alles, als afzonderlijke sekte, reeds tot hoog aanzien, en zelfs tot invloed in de staatzaken, geklommen. Ook de Sadduceërs maakten eene bijzondere sekte uit. De Esseërs waren eene soort van Joodsche monniken, zich meest vermenigvuldigende in Egypte, en waarvan men voorts weinig weet.
In Egypte en aan hetzelve onderworpene landen waren de Joden in groot aanzien. Zij vonden smaak in de wijsgeerte van Plato en Pythagoras, en vereenigden die met hunnen Godsdienst. Merkwaardig is het, dat de standvastigheid der Joden, onder de vervolgingen van Antiochus Epiphanes, hen en hunnen Godsdienst bij andere volken zeer in achting bragt.
Hyrcanus zoon, Aristobulus, verbond in zich de hoogepriesterlijke met de koninklijke waardigheid. De twist zijner zonen na zijnen dood maakte, dat Pompejus ingeroepen werd ter beslissing; en zoo kregen de Romeinen invloed op het bewind van Judea, terwijl het gezonken geslacht der Makkabeërs vervangen werd door dat van Antipater, gunsteling der Romeinen, vader van Herodes, die ten tijde des Zaligmakers leefde, en het bewind over Judea verkreeg.
De Samaritanen waren aanvankelijk vereerders der af- | |
| |
goden nevens Jehovah, maar hadden waarschijnlijk ten tijde van Ezra de afgoderij reeds laten varen. De Perzen waren oorspronkelijk een klein, nomadisch volk, maar dapper. Cyrus bedierf hen, door hen tot veroverenden krijg aan te voeren Zij vereerden slechts éénen God, waarvan het vuur en de zon de afbeeldsels waren. De meestbeschaafde volken in het Oosten bewaarden het langst de godsdienstige denkbeelden der Aartsvaders.
Bij alle zuiverheid der oudste godsdienstige denkbeelden, sprak men toch doorgaans over God in eene verbloemde taal. Men oordeelde niets geschikter, om de natuur van God af te beelden, dan het licht. Bij nadenken over het onderscheid tusschen goed en kwaad, noemde men dus natuurlijk het kwaad duisternis. De duisternis, of het kwaad, dacht men verder, kon niet van God komen; men stelde dus vast een goed en een kwaad wezen, met elkander in gedurigen strijd, mits staande onder de magt van eenen oppersten God. Zoo ontstond de leer van goede en kwade geesten. Het teeken met de zaak verwisselende, nam men de zon voor de Godheid zelve, en maan en sterren voor mindere Godheden. De Magi, of Oostersche wijsgeeren, waren of sterrekundigen, of zedekundigen, of natuurkundigen. De beroemdste hunner was Zoroaster. - In het vroeg beschaafde Indië berustte de beschaving eeniglijk bij de priesterschap, die hare wijsheid voor het volk geheim hield; dus is het moeijelijk, hare gevoelens op te geven. De Indianen stellen ééne Godheid, spreken van hare deugden bij persoonsverbeelding, en houden de beelden, als afbeeldsels van hemelsche, aan de Godheid dienstbare, wezens, in groote eere. Zij gelooven eene wereldziel en zielsverhuizing. Hunne deugden bestaan in uitwendige plegtigheden.
In Griekenland was de zucht voor kunsten en wetenschappen heerschend; maar deze waren meest dienstbaar aan de onzedelijkheid. De Sophisten bevorderden de ondeugd, welke Socrates zocht te stuiten, maar die
| |
| |
het slagtoffer werd; terwijl zijne wijsgeerte, later door zijne leerlingen onderscheiden gefatsoeneerd, vele uiteenloopende stelsels deed ontstaan, waarvan het eene het andere wilde verbeteren, en zoo in tegenovergesteld uiterste viel.
De oorlogzuchtige Romeinen bleven vreemd van wetenschappelijke en kunst-beschaving, totdat zij deze van de overwonnene Grieken overnamen.
Ten einde van dit tijdperk was de ware Godsdienst bijna geheel verbannen van de aarde. Het meeste van den voorouderlijken Godsdienst was nog onder de Palestijnsche Joden te vinden, en het Nieuwe Verbond leert ons, tijdens de geboorte van onzen Heer, edele karakters onder hen kennen. Pharizeërs en Sadduceërs, echter, ondermijnden den Godsdienst, elk op hunne wijze. - In de Heidensche wereld was het denkbeeld van éénen God bijna geheel verdwenen. Er was wel vele wijsheid en grootere kundigheid in de wereld; maar die stond in geen verband met de zedelijkheid. De zedeleer was te afgetrokken, en de wijsgeeren bemoeiden zich niet met het onderwijs van het volk. De schoone kunsten werden tot bevordering van weelde en wellust misbruikt.
De zedelijke nood was dus groot, en riep om eene buitengewone Goddelijke hulp, aan het menschdom in Hem geschonken, met wiens geboorte dit tijdperk eindigt.
(Het vervolg hierna.)
|
|