Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1820
(1820)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 109]
| |
Dissertatio Medica inauguralis: de phosphuria et diabete mellito, (over lichtende waterlozing en over den honigpisvloed.) quam &c. publico ac solemni examini offert J.C. Driessen, A.L.M. Phil. Doct., Daventriensis. Groning. apud J. Oomkens. 8vo. pagg. 124.Uit den titel dezer Verhandeling ziet men, dat dezelve over twee verschillende onderwerpen loopt, welke met elkander weinig gemeen hebben, dan de zeldzaamheid. Maar, zoo dit gebrek aan eenheid iemand hinderen mogt, hij zal het, na de Verhandeling met aandacht gelezen te hebben, den Schrijver gaarne vergeven, om de belangrijkheid der onderwerpen niet alleen, maar vooral om de geleerde en oordeelkundige behandeling. Wij zien er uit, dat hij den, door vroegeren letterarbeid, verkregenen roem staande houdt, en dat hij zich op de Geneeskundige wetenschap met geen minderen ijver en met niet mindere vrucht heeft toegelegd, dan op de Natuurkundige. Het eerste Hoofdstuk is toegewijd aan de beschouwing van een zeldzaam ziekelijk verschijnsel, hetwelk de Schrijver bij zich zelven had waargenomen Deze waarneming gaf hem aanleiding tot verdere nasporingen en overwegingen, waarmede hij ons hier bekend maakt. Hij verhaalt ons verscheidene voorbeelden van lichtendeGa naar voetnoot(*) waterlozing; uit alle welke blijkt, dat dit verschijnsel wel genoegzaam altijd van eene groote verandering in de pis vergezeld gaat, in het bijzonder van eene vermindering van pisstof, maar daarentegen zeldzaam eene algemeene ongesteldheid des ligchaams schijnt | |
[pagina 110]
| |
te kennen te geven. Ons met de meeste pogingen van anderen, ter verklaring van deze zonderlinge verandering der pis, bekend makende, hecht hij zich vooral aan het gevoelen van guyton morveau, bewerende, dat eene ontleding der pisstof, en eene verbinding van derzelver stikstof met het phosphorig zuur of het phosphor-oxyde, daartoe aanleiding zoude kunnen geven; terwijl de Schrijver van gevoelen is, dat de koolstof der pisstof de ontleding van het phosphorzuur of deszelfs zouten, in de pis aanwezig, zoude bevorderen, en zoo gelegenheid geven, dat het posphor-oxyde zich met de stikstof vereenige. - Ons bestek laat ons niet toe, hier in bijzonderheden te treden. Wij zouden anders eenige zwarigheden tegen deze theorie voordragen, en, onder anderen, vragen, hoe de koolstof, welke de ontleding des phosphorzuurs zoo moeijelijk kan te weeg brengen, dit, zonder door de hitte geholpen te worden, in ons ligchaam doen kan? Wij vinden, in dit Hoofdstuk, ook nog eenige voorbeelden van lichtend zweet, hetwelk aan dergelijke oorzaken, althans aan eene vrijere ontwikkeling van phosphorus, wordt toegeschreven. Het zelfverbranden insgelijks. Althans wordt, met nasse, ontkend, dat het eerste een electrisch verschijnsel zijn zou. Het tweede Hoofdstuk is, zoo mogelijk, nog rijker, en vooral voor den praktischen Geneesheer nog belangrijker van inhoud. De honigpisvloed is, bijzonder in ons Land, eene zeer zeldzame ziekte. De Schrijver mogt dezelve, in het Akademisch Gasthuis, zeer naauwkeurig waarnemen, en, wat nog zeldzamer is, volkomen zien genezen. Zamentrekkende middelen deden weinig nut; ook de zuren niet. Een streng dierlijk dieet was tot de genezing, zelfs nog lang daarna, volstrekt noodzakelijk. Behalve dit, was het geneesmiddel, hetwelk hier allezins voldeed, het hydrosulfuretum ammoniae. Het werd echter slechts in zeer geringe giften toegedeeld. Deze ziektegeschiedenis is ook daarom lezenswaardig, dewijl de langzame ontwikkeling, de voort- | |
[pagina 111]
| |
gang, de verschillende veranderingen der kwaal zeer omstandig worden opgegeven, zonder daarom langwijlig te zijn. De hoeveelheid geloosd water, en de verhouding van hetzelve tot den drank, de gesteldheid der pis, enz. is ook naauwkeurig opgegeven. Ten besluite geeft ons de Schrijver de theorie der ziekte, de gevoelens der verschillende Schrijvers overwegende. De gedachten des Schrijvers loopen daarheen, dat, in deze kwaal, door eene verkeerde werking der eerste wegen en nieren, datgene, wat het ligchaam tot voedsel moest strekken, van aard verandert, en wordt uitgeworpen. |
|