Dichtvruchten, in eenige gewoekerde uren gekweekt, door J.T. Bertram. Te Amsterdam, bij J. Aarinksen. 1819. In gr. 8vo. VIII en 68 Bl. f 1-2-:
De kweeker dezer dichtvruchten, de Heer bertram, Katechiseermeester te Amsterdam, beschouwt het zelf, naar luid van zijn Voorberigt, als bijkans (?) vermetel, dat hij met zijne gedichten, (?) die, gelijk hij met volkomene waarheid zegt, niet naar den roem kunnen dingen van meesterstukken te zijn, te voorschijn durft treden, in eenen tijd, waarin zoo vele uitmuntende Dichters, die ons waarlijk meesterstukken leveren, ons op dezelve vergasten. Dan, geene zucht naar roem, (verklaart hij) maar wel de begeerte, om eenig nut te stichten, spoorde hem daartoe aan; en het zal hem genoeg zijn, zoo zijne gedichten, (waarlijk, dit woord wil ons moeijelijk uit de pen!) hoe gebrekkelijk dan ook in andere opzigten, door bevoegde kunstregters, als niet geheel onsmakelijke vruchten voor den kieschen smaak onzer landgenooten geoordeeld worden. Wat zullen wij nu zeggen? De smaken zijn verschillend. Het keurigst ooft - perziken, druiven, abrikozen enz. - gevalt ons best; en schoon wij, als wij deze in overvloed hebben, echter nu en dan ook nog wel eens eene peer of appel willen eten, zoo passeren wij ons toch liever van het dessert, als men ons niet dan knollen heeft voor te zetten. Ondertusschen, knollen kunnen, in hunne soort, toch ook goed, en hij, die ze kweekt, even verdienstelijk zijn als hij, die ons van meloenen voorziet; en menig een zou liever de laatste, dan de eerste, missen. Derhalve elk zijne meug! Wij mogen lijden, dat sommigen deze vruchten lekker vinden. Wij willen zelfs niet zeggen, hoe zij ons voldaan hebben, omdat wij niemand willen afschrikken van ze te proeven. Zelfs willen wij het goede oogmerk prijzen. Wis en waarachtig! Welk regt hebben wij ook, om te eischen, dat elk slechts zal kweeken hetgene ons wel smaakt? Vive de Knollenwarmoezier, zoowel als de Ananasstover! Doch, met permissie van den Heer bertram, wij hopen niet, dat hij ons Letteroefenaars bedoelt door één der
Maandwerken, hetwelk hem, door eene beoordeeling, zou hebben aangemoedigd, om deze zijne vruchten ter open-