| |
Verhaal van het verongelukken der Amerikaansche Brik de Koophandel, en Beschrijving der groote Steden Tombuctoo en Wassanah; door Kapitein J. Riley. Uit het Engelsch. IIde Deel. Te Dordrecht, bij Blussé en van Braam. 1819. In gr. 8vo. 238 Bl. f 2-8:
Wij hebben riley in het eerste Deel te Santa-Cruz gebragt, op het punt om bevrijd te worden van het gevaar voor slavernij, door de vlugt voor den magtigen, listigen sheick ali. Nu volgden de gelukkige ontmoetingen snel op elkander. Riley's goede meester, sidi-hamet, en zijn bevrijder, de Heer wiltshire, kwamen hem nog vóór hunne intrede binnen Zwearah of Mogadore te gemoet. Het eerste gezigt van dien redder onzes Reizigers is zeer aandoenlijk beschreven. Te Mogadore aangekomen, woog riley niet meer dan negentig, en zijne lotgenooten zelfs niet meer dan veertig pond! Ook stortte hem de geledene jammer een' tijd lang in waanzinnigheid. Tot zich zelven gekomen, erkende hij met bewondering in zijne lotbeschikking den gang der Voorzienigheid, die hem, door bijkans wonderdadige verlossing uit ongehoorde rampen, gedeeltelijk het werk der onbaatzuchtigste menschenliefde, van den menschenhaat genezen had, waartoe hij op het punt stond te vervallen. De edelste van al zijne weldoeners wat de Amerikaansche koopman sprague te Gibraltar, die eenmaal 150 zijner ongelukkige landgenooten uit zijne eigene middelen onderhouden had, en nu dadelijk, op de allervriendelijkste wijze, het geld voor riley
| |
| |
aan wiltshire overmaakte. Welk een contrast met de Arabieren der woestijn, riley's eerste meesters! Maar zoo vereenigt de menschelijke natuur de uitersten.
Verder is dit Deel niet zoo zeer aan de bijzondere lotgevallen van riley, die thans van Mogadore te lande naar Tanger ging, in gezelschap van eenige Joden, en zijne lotgenooten naar Gibraltar inscheepte, als aan aardrijks- en staatkundige bijzonderheden gewijd, waarvan het eerste Deel zeer schraal voorzien is. Verreweg het gewigtigste dezer berigten is niet van riley zelven, maar van zijnen gewezen' Heer sidi-hamet, het verhaal namelijk eener reis door de groote woestijn naar Tombuctoo, het middelpunt des Binnen-Afrikaanschen handels en der Europesche nieuwsgierigheid, en verder naar eene groote Stad, Wassanah, nog verder dan Tombuctoo in het hart van Afrika gelegen, en nog eens zoo groot en sterk bevolkt; eene Stad, van waar men, op den Niger, binnen drie maanden naar de Atlantische Zee kan afzakken, (zijnde dus de gissing van park, dat de Zaïre of Congo de mond van den Niger zou zijn, volkomen bewaarheid.) De vraag is nu maar, in hoeverre men op dit berigt kan staat maken? Het beste zal wezen, de overeenkomst tusschen hem en robert adams, die ook, volgens het bovengemelde, (zie ons No. 16 voor 1819.) te Tombuctoo was, te onderzoeken. Komt hij in de meeste hoofdzaken met sidi-hamet overeen, (die zekerlijk van dezen Matroos niets kon weten, zoo min als deze van hem) dan worden beider berigten zeer waarschijnlijk, om niet te zeggen onbetwistbaar echt. Het éénige, dat men tegen dezelve dan nog zou kunnen inbrengen, mogt het vermoeden zijn, dat Kapit. riley de Reis van adams
gelezen, en naar dezelve dit berigt van sidi-hamet verzonnen had; doch dit wordt hoogst onwaarschijnlijk, eensdeels door 's mans braaf en godsdienstig karakter, hetwelk op elke bladzijde zonder gemaaktheid uitschittert, anderdeels door de getuigenissen van verscheidene achtingwaardige Engelschen en Amerikanen, ten derde door het korte tijdsverloop tusschen de uitgave der Reizen van adams en riley, wanneer men daarbij den afstand rekent tusschen Engeland en Amerika. Zien wij dus nu, in hoeverre beide verhalen overeenstemmen.
De Koning en zijne Onderdanen zijn, volgens beide, tegen het algemeene gevoelen aan, Negers, en geene Muzel- | |
| |
mannen. De huizen zijn van steen, volgens sidi-hamet, - van klei, volgens adams; doch deze kan in de zon zoo hard als steen geworden zijn. Hetgene adams gras noemt, waarmede men de staken der hutten dekt, is, volgens zijnen Uitgever, de palmata; sidi-hamet zegt, dat Tombuctoo rieten staken heeft, met de bladen van den dadelboom gedekt. De woningen der kleine steden zijn volgens sidi-hamet bijna letterlijk zoo, als adams die beschrijft. Een gedeelte der stad is bevestigd, en door een' sterken muur en poorten van het andere gedeelte afgescheiden; dit getuigen beide. Tombuctoo ligt, volgens adams, door zijnen Uitgever verklaard, aan eenen arm van den Niger, op 12 mijlen (Engelsche) afstands van deszelfs voornaamsten stroom; volgens sidi-hamet, uitgelegd door riley, aan eene breede rivier, twee uren ten noorden van eenen arm (den hoofdarm) des Nigers of Joliba (Rolibib), die in deze streek eene menigte takken ontvangt, (waaronder ook de Mar Zarah van adams kan zijn.) Adams houdt de stad voor zoo groot als Lissabon; sidi-hamet schat hare bevolking op ruim 200,000 zielen, hetwelk ook met die van Lissabon overeenkomt. De slavenmarkt maakt, volgens beide, een aanzienlijk gedeelte des handels van Tombuctoo uit. De Negers te Wassanah (ook deze zijn Heidenen) hebben dezelfde goede eigenschappen,
die adams (en park) in de Negers van Tombuctoo, en nog meer westelijk, roemt. Zij zijn gastvrij, en geene dieven, zegt de eerlijke sidi-hamet, die hun daarom van harte de bekeering tot mohammed toewenscht, (eene zeer vereerende getuigenis in den mond eens Muzelmans ten aanzien van Ongeloovigen!) De zucht tot dans, den geheelen nacht door, is te Wassanah, volgens dezen Muzelman, zoo groot, als te Tombuctoo en elders in Soudan, volgens den Amerikaanschen Matroos en den Reiziger park; doch schijnt, in plaats van eens in de week, slechts bij elke nieuwe maan plaats te hebben. (Deze nachtdansen schijnen een karakteristieke trek der Negers; men vindt die zelfs in de Koloniën.) Treffend is ook de overeenkomst tusschen de beide Reizigers daarin, dat zij, tegen de meening der Geleerden, den kokosboom aan de oevers des Nigers hebben aangetroffen, waarvan sidi-hamet uit den buitensten bast gemaakte kleedingstukken zag.
Het is waar, bij zoo vele blijken van overeenkomst zijn ook vele, waar de Reizigers van elkander afwijken, zoo als
| |
| |
de schoonheid van Tombuctoo, die volgens sidi-hamet veel grooter is, dan volgens adams; de daarbij gelegene Millah of stad der Muzelmannen, welke alleen de eerste vermeldt; en vooral de voorwerpen van handel, die bij beide geheel en al verschillen: doch dit kon niet wel anders, bij eene zoo geheel verschillende wijze van zien, en weert ook alle denkbeeld van letterroof van de zijde van riley. Mogen wij dus sidi-hamet's verhaal voor echt aannemen, zoo ontstaat daaruit eene aanmerkelijke verrijking der Aardrijkskunde; en dit kleine opstel (ook als reisverhaal belangrijk, door het vermelden des ondergangs eener karavaan van duizend man en vier duizend kameelen, waarvan slechts een en twintig man en twaalf kameelen overbleven) heeft, in dat opzigt, (zoo als de Geographische Ephemeriden te regt aanmerken) meer waardij, dan riley's gansche reis. Hij geeft nogtans eenige, zeer aangenaam lezende, berigten omtrent de groote woestijn, die hij maar al te zeer had leeren kennen; omtrent de zeden der Arabieren, welke hij bij die der Aartsvaderen vergelijkt, doch bij welke zij in humaniteit zoo oneindig ver achterstaan; omtrent die der Mooren of stedebewoners, den kameel, het Arabische paard, de sprinkhanen, van wier verwoestingen hij getuige was, en het Keizerrijk Marokko, door riley bijna in de geheele lengte doorgereisd. Overal toont de Reiziger blijken van waarheidsliefde: doch op ééne plaats willen wij liefst ons oordeel opschorten omtrent de waarheid (bl. 116); hij schat, namelijk, volgens de opgave van sidi-hamet, vele Arabieren der
groote woestijn op vijf zillen, of twee honderd jaren, ouderdom, en éénen Arabier zelfs op nagenoeg drie honderd jaren. Riley's meester leide dit uit door de gezonde kameelmelk, het éénige voedsel der woestijnbewoners, waartegen wij echter de verschroeijende hette eener bijna loodlijnige, door het hoekige zand weêrgekaatste, zon mogen overstellen. In allen gevalle vereischt deze vreemde daadzaak wel degelijk confirmatie. - Onder de tegenstrijdigheden behoort, dat de half wilde, onmenschelijke bewoners der woestijn, waar zelfs de Vrouwen een' zeldzamen trap van barbaarschheid bereiken, alle lezen en schrijven leeren, en hunnen Godsdienst niet alleen naauwgezet, maar met voorbeeldigen ernst verrigten. Zij gebruiken nog Arabische cijfers, en stonden zeer verbaasd, riley daarvan ook gebruik te zien maken. - Men heeft aan de
| |
| |
zwervende herdersvolken, die den kameel bezigen, waarschijnlijk de uitvinding der boter te danken; de melk, in geitenhuiden bewaard, wordt door de gestadige gelijke beweging van den kameel, die ze draagt, van zelve gekarnd, (bl. 133.)
Nog eene aanmerkelijke bijzonderheid was de komst van een' Joodschen Priester uit Jeruzalem te Mogadore, om de liefdegiften zijner Marokkaansche geloofsgenooten op te zamelen. Hij had in 1813 het aardige sommetje van 580,000 dollars, en dus bijna anderhalf millioen van ons geld, opgezameld. Jeruzalem telde, volgens dien Priester, thans 30,000 Turken en 20,000 Joden en Christenen; (dit getal schijnt ons veel te hoog toe.) De bedelmonnik begon, op riley's verhaal van den staat des Jodendoms in Amerika, naar dat land van belofte te watertanden, en zou er met der tijd ook nog eens heengaan. - De Joden en Christenen beide (waarvan de laatste genoegzaam alleen Europeërs zijn) worden in het Marokkaansche diep veracht en verdrukt; en over het algemeen is het ‘de staatkunde van den tegenwoordigen Keizer, zijne onderdanen zoo arm te houden als mogelijk is, en hen dus in de onmogelijkheid te stellen, om een gevaarlijk oproer te beginnen.’ Dit moge in Afrika het regte middel zijn, in Europa zou die mijn juist verkeerd springen! De koophandel wordt, volgens dit beginsel van zijne Moorsche Majesteit, op allerlei wijzen geplaagd, gekweld en verboden. Eenige havens werden gesloten; in andere de uit- en invoer zoodanig gewijzigd, dat de handel zoo goed als te niet was, (bl. 161.) - Eindelijk vinden wij in dit reisverhaal goede beschrijvingen van Mogadore, Saffy, Darlbeda, Afidallah, Rabat, Laresch, alle havens aan de Atlantische Zee, maar door het stuiten van den handel doodelijk verarmd, en van
Tanger, waaraan het verblijf der Europesche Consuls, de nabijheid van Spanje, goede haven, en de aflevering van koren naar Gibraltar, eenig meerder vertier geven.
Men ziet uit dit alles, hoe belangrijk en aangenaam dit reisverhaal is. Wij zijn daarom ook, in onze beoordeeling van hetzelve, een weinig breeder geweest, dan naar gewoonte.
|
|