zelve aan den Heer spaan zal gelieven te zenden, ten einde zulks door hem almede worde uitgegeven.
Thans blijft ons nog overig, met een enkel woord gewag te maken van de Redevoering des Deventerschen Hoogleeraars nieuwenhuis, waarin ons eenige levensberigten, en bijzonderlijk de wijsgeerige verdiensten van wijlen den Utrechtschen Hoogleeraar, zeer net, eenvoudig en zonder de minste vleijerij, worden voorgedragen. Het blijkt daaruit, dat hennert, op den 19 October 1733, te Berlijn geboren werd; dat hij aldaar, en ook elders, de lessen der bekwaamste mannen bijwoonde; dat hij, in 1757, naar Leyden kwam, en aldaar onderwijs gaf in de wiskunde; dat hij, in het jaar 1764, aan Utrechts Hoogeschool beroepen werd tot onderwijs van de wijsbegeerte, wis- en sterrekunde; dat hij dezen post, gedurende den tijd van 47 jaren, met ongemeenen ijver en roem heeft waargenomen, en dat hij, na eenen zeer gelukkigen echt, eerst met Vrouwe p.j. de timmerman, Wed. van den Heer a. haverkamp, en daarna met Vrouwe c.a. de reder, Wed. van den Heer c. rose, op den 3 Maart 1813, aan de gevolgen eener beroerte, overleden is. Zijn beminnelijk en goedwillig karakter, met al de hem eigene opgeruimdheid en vrolijkheid, komt alhier in deszelfs volle waarheid en waarde voor. Ook zijne verdiensten als wijsgeer worden onopgesmukt ontvouwen, daar wij hem nu als zelfdenkend onderzoeker, zonder gehechtheid aan eenig stelsel, dan als verdediger van den diepzinnigen, doch zoo schaars begrepen' en schamper beleedigden spinosa, nu eens als vereerder, maar tevens als schranderen beoordeelaar van den beroemden kant, dan weder als ernstigen zedeleeraar, doch tegelijk als letterkundige, als mensch, en als vriend van vermaak, dichtkunst en tooneel leeren beschouwen en eerbiedigen. De Heer nieuwenhuis heeft zich door deze Redevoering zeer verdiend gemaakt bij het vaderland, dat zulk eenen schat bezeten, doch misschien wel eens miskend heeft.
De lijst van 's mans