| |
Leerboek der Christelijke Kerkgeschiedenis, ten gebruike bij Voorlezingen, door W. Münscher, in leven Consistoriaalraad, Doctor en Professor der Godgeleerdheid te Marburg. Naar de tweede verbeterde uitgave, bezorgd door L. Wachler, Doctor en Professor der Geschiedkunde te Breslau, uit het Hoogduitsch vertaald. Met eene Voorrede van J. Clarisse, Doctor en Professor der Godgeleerd- | |
| |
heid te Legden. Te Amsterdam, bij J. van der Hey. 1818. In gr. 8vo. In alles 512 Bl. f 4-10-:
De Voorrede van den Hoogleeraar clarisse, waarvan de titel gewaagt, onderrigt ons, dat zijn H. Eerw. de vertaling en uitgaaf van dit boek heeft bevorderd, en behelst deszelfs lof, inzonderheid als Leerboek, ten gebruike bij Voorlezingen, waartoe zijn Ed. het, boven andere, zoo zeer schat, dat hij verklaart, dat, indien hij de Kerkelijke Geschiedenis te onderwijzen had, hetzelve daarbij zijn handboek zijn zoude. Zijn Ed. draagt het echter voor, als niet slechts geschikt voor Studenten, maar ook voor alle Christenbelijders, hetzij Roomschgezinden of Protestanten, om, met weinig moeite, een overzigt van de geheele Geschiedenis, en een kort, aaneengeschakeld en geregeld denkbeeld van hetgene in dezelve wetenswaardigst is, te verkrijgen. Na zulk eene aanprijzing van zulk eenen man mag zich het publiek wel verzekerd houden, dat het hier iets voortreffelijks ontvangt. Wij kunnen dit beamen, en schatten dit boek mede zeer hoog. Evenwel een, tot het aangewezen einde, voor alle Christenbelijders geschikt boek is het, naar ons oordeel, niet. Hooren wij, welke de eerste regel zij, naar welken de oorspronkelijke Schrijver zelf ons, in zijne Voorrede, meldt, het opgesteld te hebben. Hij is deze: ‘Een Leerboek is berekend tot het gebruik bij Voorlezingen. Het moet belangstelling voor de Kerkelijke Geschiedenis gaande maken, en den toehoorderen tot beter gebruik van de voorlezingen dienen. Het moet dus de leergierigheid opwekken, maar niet bevredigen; het moet tot de mondelijke voordragt voorbereiden, en helpen, om zich deze weder te binnen te brengen en vast te houden, maar die in het geheel niet onontbeerlijk (lees ontbeerlijk) maken. Een boek tot onderrigting van zich zelven moet dus van een leerboek ten dienste van voorlezingen in deszelfs geheele inrigting onderscheiden zijn, en die een
| |
| |
bruikbaar leerboek leveren wil, moet van de gedachte, tegelijk een leesboek daarvan te maken, afstand doen, wijl beide deze bedoelingen te ongelijksoortig zijn, en te veel tegen elkander overstaan, dan dat men, door één en hetzelfde geschrift, beide tegelijk kan hopen te bereiken.’ Hieruit blijkt, dat de Schrijver zelf van dit boek het niet alleen niet tot een boek tot onderrigting van zich zelven, of tot een leesboek voor alle Christenbelijders, bestemde, maar zelfs verklaarde, dat het daartoe niet dienen kon. Wij moeten daaraan ons zegel hangen. Het is voor zulken, die in de Kerkgeschiedenis vreemdelingen zijn, en er geene Voorlezingen over hooren kunnen, ongenoegzaam, om een duidelijk begrip van zaken te verkrijgen. - Men zegge niet: zij kunnen, tot opheldering en uitbreiding, de Schrijvers, welke in menigte aangehaald worden, raadplegen en lezen, en alzoo zich zelve onderrigten: want dat kunnen slechts bij verre de minste der Christenbelijderen, - dat kunnen alleen zij, die niet slechts de Geschiedenis lezen, maar ze ook bestuderen willen, - ja zelfs deze slechts voor een gering gedeelte; want dan moeten zij ook in staat zijn, om zich ten minste de voornaamste der aangewezene geschriften aan te schaffen; dan moeten zij weten, welke die inzonderheid zijn, waartoe zij volstrekt nadere aanwijzing behoeven, en welke aanwijzing de Heer münscher zelf aan de Voorlezingen wilde hebben voorbehouden; dan moeten zij ook die bedoelde geschriften kunnen lezen, dat is, zij moeten Latijn, Engelsch, Fransch, vooral Hoogduitsch enz. verstaan; daar ondertusschen de vertaling zelve van dit boek onderstelt, dat deszelfs lezers de laatstgemelde taal niet verstaan, dewijl anders deszelfs vertaling onnoodig was. - Wij herhalen dan, niet voor alle Christenbelijders, maar slechts voor
Studenten is dit boek bestemd en geschikt. Of nu Studenten deszelfs vertaling behoefden, is eene andere vraag, welke men met ja beantwoorden kan, voor zoo veel
| |
| |
zij mede geen Hoogduitsch kunnen lezen. Doch wat hebben zij er dan veel aan, daar zij het, gelijk wij zagen, zonder de kennis dier taal, niet bestuderen kunnen, vermits een groot aantal der nader te raadplegene geschriften alleen in die taal geschreven en voorhanden is? Zulke Studenten behooren dan niet tot het getal der zulke, waarvan de Heer münscher zegt, dat de Leeraar hopen moet, dat zij, in hun volgend leven, door te lezen, hunne geschiedkundige kundigheden zullen zoeken uit te breiden; en waarlijk, daar het lezen van Hoogduitsch, hetwelk de Nederlander zoo ligt leert, thans eene onontbeerlijke behoefte is voor Studenten, die inzonderheid bij de kennis der Kerkgeschiedenis belang hebben, en zich regt bekwaam zoeken te maken, is het bedenkelijk, of men voor hen dergelijke boeken, als het tegenwoordige, wel behoorde te vertalen, opdat zij eene drangreden te meer mogten behouden, om zich de kennis der gezegde taal eigen te maken.
Ondertusschen voor hen moet dan het boek voornamelijk dienen, en is het inderdaad uitmuntend ingerigt. Of het al de voorregten boven andere uitsluitend bezit, welke de Hoogleeraar clarisse er aan toekent, willen wij nu niet naauwkeurig onderzoeken. Doch zeker gaat het alle andere te boven in de keurige aanwijzing der bronnen, waaruit de vollediger kennis der Geschiedenis geput moet worden; en men heeft aan den Hoogleeraar verpligting voor hetgene hij gedaan heeft, om het, in dit opzigt, voor een gedeelte nog te verrijken. Jammer, dat zijn H. Eerw. niet in de gelegenheid is geweest, om dit voor het geheel te doen, waardoor het inderdaad nog veel zou gewonnen hebben. - Om nu van hetzelve eenig denkbeeld te geven: na de inleiding levert het een overzigt van de algeheele Geschiedenis in zes tijdvakken, waarvan de vier eerste die vóór, de twee laatste die van en na de Hervorming bevatten. Het 1ste tijdvak loopt van jezus christus tot op konstantijn den
| |
| |
grooten, het 2de tot op den dood van gregorius den grooten, het 3de tot op gregorius VII, het 4de tot aan de Hervorming, het 5de tot op den Westfaalschen Vrede, het 6de tot op den tegenwoordigen tijd. De Schrijver heeft deze wijze van voordragt boven de gewone van doorloopende jaarboeken, of afdeelingen van eeuwen, verkozen; doch, opdat men, niet een' oogopslag, de opvolging der gebeurtenissen in tijd zou kunnen opmerken, is achter elk tijdvak eene tijdrekenkundige tafel gevoegd, waarin kortelijk de regeringen der Vorsten en Bisschoppen en de opmerkelijkste voorvallen zijn aangeteekend. Voorts is alles in paragrafen afgedeeld, en boven elke paragraaf een hoofd gesteld, derzelver inhoud meldende. Daar nu de behandeling van een aantal bijzonderheden, door alle of eenige tijdvakken heen, bij vervolg, wordt voortgezet, heeft hij, die het geheel wil zamenvatten, (gelijk de Heer clarisse aanmerkt) slechts in elk tijdvak die paragrafen op te zoeken en te lezen, welker opschrift dezelfde stof aankondigt. Dit is echter (gelijk elk zich daarvan ligtelijk, bij proefneming, overtuigen kan) niet zoo gemakkelijk als te wenschen was, omdat de bladzijden, noch boven, noch ter zijde, aanwijzing van het tijdvak hebben, noch de Schrijver overal de bijzonderheden in dezelfde orde verhandelt. Hierdoor vindt men niet gereedelijk hetgene men zoekt; en (hetgene hierbij van wezenlijken dienst had kunnen zijn) een register of algemeene lijst van al de opschriften der paragrafen, zoo als zij in het boek volgen, met aanwijzing der bladzijden, is niet gegeven. Het is waar, dit zou ook wat veel plaats hebben ingenomen, en toch nog een lastig zoeken noodig gemaakt hebben. Best ware geweest eene kortere aanwijzing der bladzijden, waarop elke doorloopende bijzonderheid wordt voortgezet. - De correctie
heeft heeft hier en daar wel wat te verbeteren overgelaten. Wij hebben, onder anderen, gestooten op de volgende misstelling in de Voorrede van den Schrijver, op
| |
| |
bl. XV. De zamenhangende ontwikkeling zelve moet hij voor de Voorlezingen overlaten, wijl hij aan dezen anders meest uitlokt, datgene, wat tot denzelven vooruit reeds ontnemen zoude. Dit is onverstaanbaar. Men leze: ‘wijl hij anders aan deze vooruit reeds ontnemen zoude datgene, wat tot dezelve meest uitlokt.’
|
|