le wereldsch genot, ja zelfs hare kinderen opofferen, en de toevlugt nemen tot strenge kloosterlijke afzondering en onthouding; - zij legde hare gelofte af. Dit was dan haar geloof, in het eerste Boek geteekend. Het tweede bevat hare liefde, hare blijvende liefde, tot kinderen en overledenen echtgenoot, en haren worstelstrijd tusschen die aardsche liefde en hetgene zij zich zelve nu ten onherroepelijken pligt had gesteld. Het derde behelst hare hoop, door de gelukkigste uitkomst bevestigd. Deze hoop was intusschen minder de hare, dan die van hare vrienden, die eerder dan zij wisten, dat Graaf ulrik slechts gevangen was, en die het wederzien bewerkstelligden. Met weinig moeite werd de opheffing der gelofte verkregen; en wendelgarde's geluk ware bestendig gebleven, zoo niet haar gemoed verontrust was door eenen ellendigen geestelijke, die haar aan het wettige der vernietiging harer gelofte deed twijfelen. Zij stierf te vroeg, en in het kraambed van eenen zoon, die het verlies, dat de Kerk door het terugtreden
der moeder geleden had, aan dezelve moest vergoeden. Wij lazen geheel het verhaal met genoegen, en het gaf ons velerlei aanleiding tot nadenken over het menschelijk hart en den invloed van echte of vermeende Godsdienstigheid. De voorrede van den Schrijver, hoe afgebroken, en hier en daar donker misschien ook, getuigt van zijne liefde voor vaderland, deugd en Godsdienst, en verdient de behartiging van ieder, die het goede en kwade van den lateren leeftijd opmerkt, en daarbij niet onverschillig is. ‘In deze verhalen is het beeld ontworpen van die tijden, welke ons geheel vreemd zijn geworden; doch zouden wij ons daarop wel veel laten voorstaan? Zoo min als wij meer kloosters stichten, en lust gevoelen, om de onteerende kluisters des bijgeloofs te torschen, of ons gedwee te buigen onder het smadelijk juk des gewetensdwangs; even min durven wij ons wagen op de woeste paden des ongeloofs, en in de vermetele aanmatiging: - om ons zelven genoeg te zijn, het anker wegwerpen, dat de Voorzienigheid ons in het Christendom, tot troost in tegenspoed zoowel, als tot een behoedmiddel tegen trotschheid en euvelmoed in voorspoed, aanbiedt.’ - Eene fraaije plaat, die de Gravin voorstelt, zoo als zij naar het klooster trekt, versiert den titel.