ke, welke laatste, bij het opmaken van verklaringen, maar al te ligtelijk aanleiding geven tot dwaalbegrippen; doch hij vindt tevens, ondanks alle zwarigheden, die daartegen worden ingebragt, in dat openbare eenen voornamen steun voor de regtvaardigheid der regters, mits deze slechts de vrijheid hebben, om de zeer teedere en de zedelijkheid kwetsende regtsgedingen voor het groote publiek te sluiten, en mits (dit zouden wij er gaarne bijvoegen) het vonnis in het openbaar wierde uitgesproken, en daarbij de redenen vermeld, waarom men die zaak niet openlijk had behandeld.
De instructie van criminele regtsgedingen, in eenen ruimeren zin, maakt het derde punt uit. Hij wil, overeenkomstig den waarborg der individuéle vrijheid, zulks niet aan één bepaald persoon, maar aan de geheele regtbank opdragen, welke alsdan den een' of anderen harer Leden, voor eenen bepaalden tijd, zoude verkiezen, en zeer zeker, tot eigene verantwoording, geenen onbevoegden benoemen zal.
Het vierde punt dringt aan op de vermeerdering van Leden bij de Regtbanken van eersten Aanleg, met wegschaffing der plaatsvervangende Regters, welker dienst toch in verre de meeste plaatsen zeer onvoegzaam is. Hij wil, dat ook de traktementen verbeterd worden; dat de gegradueerde Meesters in de Regten, als bijzonderlijk tot deze posten bevoegd, daarin vergoeding vinden voor de kosten hunner studiën; dat het onderscheid van Prokureurs (Avoués) en Advocaten wegvalle, en de laatste alleen, als geädmitteerde Regtsdoctoren, zullen mogen pleiten.
De Vredegeregten worden in het vijfde punt behandeld. Te regt wil hij dezelve in stand houden, zoo tot conciliatie, als tot penale regtsmagt in zaken van enkele politie, mits de misbruiken geweerd worden, de gedagvaarden in persoon verschijnen, de uitspraak stelliger zij, de correctionele kamer uit meerdere Leden besta, en Vrederegter en Griffier veel beter bezoldigd worden.
Het zesde punt betreft de intime convictie des regters in lijfstraffelijke zaken, waaromtrent de Schrijver vordert, dat in het Wetboek duidelijk bepaald worde, wat als regterlijk bewijs in criminele zaken gelden kan, gelijk zulks in civile zaken vrij naauwkeurig wordt omschreven.
Aan dit punt grenst ook het zevende of laatste, namelijk