Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1820
(1820)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijFragmenten uit een Dagboek, gehouden in Groenland, in de jaren 1770-1778, door H. Egede Saabye, weleer geordend Zendeling in de Distrikten Claushavn en Christianshaab, thans Predikant te Udbye in het Stift Fühnen; uit het Deensch in het Hoogduitsch vertaald, door G. Fries, weleer Koninklijk Deensch Kapitein, en verrijkt met eene Voorrede des Hoogduitschen Vertalers, bevattende eenige berigten nopens de levenswijze der Groenlanders, het Zendelingschap in Groenland, benevens andere daarmede verknochte onderwerpen, en eene Kaart van Groenland. Volgens de Hoogduitsche vertaling in het Nederduitsch overgebragt. Te | |
[pagina 25]
| |
Groningen, bij W. Wouters. 1818. In gr. 8vo. 93 Voorr. en 214 Bl. f 2-16-:Onder alle klassen van menschen heeft de Aardrijkskunde bijkans aan niemand grootere verpligting, dan aan de Zendelingen. Volgens den aard van hun werk naar ruwe, weinig bekende volken afgevaardigd, om aldaar niet enkel met de hoogere klassen der maatschappij, maar met het volk te verkeeren, en, ten einde op deszelfs karakter te werken, verpligt, dat karakter door en door te bestuderen, de taal des lands aan te leeren, en tevens door den omgang de zeden en gebruiken des volks, waarmede de Zendeling zich dikwijls gelijk stellen moet, te leeren kennen, voor eigen welzijn en dat zijner hoorders te zorgen, en daartoe somtijds ook de inlandsche planten als geneesmiddelen te gebruiken, waartoe hem vaak een veeljarig verblijf in staat stelt, kan niemand, die slechts voor genoegen, of zelfs voor wetenschappelijke doeleinden reist, enkele Geniën, zoo als een cook, forster, humboldt, enz. uitgezonderd, met hem gelijk gesteld worden in gelegenheden, om echte en naauwkeurige aardrijkskundige bijzonderheden op te lezen. De ondervinding heeft deze redenering bevestigd: China, Indostan, Siam, Abyssinië, de binnenlanden der Kaap de Goede Hoop, de Westindische eilanden, de boorden van den Oronoco, zelfs Canada en Groenland zijn ons het eerst door Roomsche en Protestantsche Zendelingen bekend geworden; en hoe groot is niet de massa van kundigheden, door deze dikwerf verachte menschen aangebragt, sedert den Monnik rubruqius, die het eerst Groot-Tartarije bezocht, tot de Doopsgezinde Zendelingen carey en ward, die ons de jongste en beste berigten over Indostan hebben geleverd! - Het voor ons liggende boek is daarvan een nieuw bewijs. Nieuw-Groenland toch is zijne geheele ontdekking aan de Zendelingen - aan den braven Deenschen Predikant egede, en aan de Moravische Broeders, onder welke cranz van dat land zulk een uitgebreid tafereel heeft geleverd - verschuldigd. Een der afstammelingen (de dochters zoon) van gemelden egede, de Zendeling hans egede saabye, levert ons hier een aantal bijzonderheden van zijn verblijf in dat barre gewest, (waar ook hij den voorvaderlijken naam | |
[pagina 26]
| |
met eere ophield) die, door eenvoudigheid, hartelijkheid en zuivere waarheidsliefde, na den toets eener dubbele overgieting te hebben doorgestaan, ons nog bekoren, ja somtijds zoete tranen der menschelijkheid in ons oog doen verrijzen. De kundige Hoogduitsche Vertaler fries heeft ons op het standpunt weten te plaatsen, waar wij met vrucht van de Fragmenten uit een Dagboek, hetwelk natuurlijk meerdere bekendheid aan Groenland vooronderstelt, gebruik kunnen maken. Deze Voorrede (of liever Inleiding) getuigt van meer dan gemeene kunde diens lands, en maakt ons, in een zeer kort bestek, vrij volledig en meer systematisch met hetzelve bekend, dan de Fragmenten uit het Dagboek zelve: maar dit laatste wint het verre in onderhoudende, wel eens dramatische voordragt; het wijdt ons in den geest, de denk- en handelwijze der Groenlanders volkomen in, en toont tegelijk den onuitsprekelijk lastigen, behoeftigen en wel eens gevaarlijken toestand van eenen Zendeling in dit Ultima Thulé, waar hij, met een nietig inkomen, aan ongemak van allerlei aard, de koude van den Poolkring, eenen nacht van bijna twee maanden, aan overstroomingen, aan moeijelijke en soms halsbrekende reizen, aan gebrek van beschaafden omgang, aan worsteling tegen menig vooroordeel der inlanders, aan levensgevaar zelfs, bij eene al te ijverige waarneming van zijn ambt, (schoon dit, bij het doorgaans zachtaardige en leerzame karakter der ingezetenen, ten uiterste zeldzaam is, en slechts dán plaats heeft, wanneer hunne vooroordeelen of hun bijgeloof in het spel komen) en eindelijk aan de noodzakelijkheid is blootgesteld, om, ter bewaring van zijn krediet, ook voor Arts te spelen, hetwelk hem somtijds moeijelijk genoeg valt. Doch veel van deze bezwaren wordt vergoed door genietingen des harten, wanneer de brave Zendeling, zoo als onze egede saabye, in de gemoederen van dit goede volk echt Christelijke beginselen mag opwekken, en zelfs den sterksten hartstogt van ruwe Natiën, de zucht tot bloedwraak, overwinnen; zoodat een zijner leerlingen zelfs den moordenaar zijns vaders, om wiens dood te bewerken hij opzettelijk in dat oord was gekomen, van harte vergaf, (bl. 139-153.) Nu en dan gelukt het hem ook, oude vrouwen, die, even als in de Middeleeuwen bij ons, als booze heksen veel gevaar loopen, aan de klaauwen van het bijgeloof te onttrekken, (bl. 40-47.) De zorg der Voor- | |
[pagina 27]
| |
zienigheid schijnt bijzonder over deze afgelegene Godsdienstleeraars te waken; althans meermalen zien wij den Zendeling in de grootste gevaren bijna wonderdadig beschermd, (bl. 11. 50. 61.) Dan, hij moet soms voor de onmenschkundige hardheid zijner Oppersten onderdoen, die van den bekeerling, welke, volgens de Groenlandsche wijze, met twee vrouwen gehuwd is, scheiding van eene derzelve eischen, al is het, dat de man daarbij verscheidene kinderen heeft, (bl. 30 en verv.) Eindelijk grieft den eerlijken en gemoedelijken Zendeling de schandelijke hebzucht en bedriegerij der Deensche kooplieden ten aanzien der arme Groenlanders geweldig. Waagt hij het, daarover zijne landslieden te berispen, dan is hij van hunne genegenheid en hulpe verstoken; en dit zegt iets in Groenland! Ja, zij beschuldigen hem zelfs wel in het Vaderland met hunne eigene misdaden, (bl. 69. 76.) Het is een schouwspel, hetwelk den mensch verheft, wanneer hij zijnen natuurgenoot dergelijke zwarigheden, uit de zuiverste beginselen, ziet braveren, en het in zulk een land, op zulk eenen post, acht jaren uithouden, met geene andere uitwendige belooning, dan dat hij bij zijne terugkomst door zijne Gebieders vrij koel ontvangen wordt, (laatste bl.) Bij zoo vele goede eigenschappen van onzen Zendeling, en bij de behoefte van omgang met de Europeanen, verwonderde het ons meer of min, hem genoegzaam volstrekt niet van de Hernhutsche of Moravische Broeders te hooren gewagen, die toch ook aanzienlijke Zendingen in Groenland hebben. Dan, een oogopslag op de Kaart toont ons, dat de woonplaats van egede saabye wel 4 graden noordelijker ligt, dan de noordelijkste Moravische volkplanting Nieuw-Hernhut. Daarenboven geeft ons de Heer fries in zijne Voorrede geen zeer gunstig denkbeeld van de werkzaamheden dezer Gemeente, in zoo verre zij de Groenlanders, door hen rondom hunne woningen te verzamelen in het bekomen van onderhoud door jagt en vischvangst beletten, (Voorr. bl. 65.) Het is zeer mogelijk; maar wij hopen niet, dat hier sektengeest in het spel kome! De inrigtingen der Broedergemeente elders worden toch door iedereen zeer geprezen; en zouden zich deze in Groenland verloochenen? Het karakter der Groenlanders is, over het algemeen, zacht en goed. Dieverij van kleinigheden, (meer dan te rijkelijk opgewogen door de dieverijen in het groot der Deensche | |
[pagina 28]
| |
kooplieden) bijgeloof, heksenmoord, bloedwraak door de nabestaanden van den vermoorden, en toch lafhartigheid; ziedaar de voornaamste vlekken op hun karakter. En het schijnt zeker, dat door de Zendelingen daarin groote verbetering is te weeg gebragt. Hunne zonderlinge vrijerij en andere trekken hunner zeden, (uit saabye, zoowel als uit fries) hebben wij bij eene andere gelegenheid aan onze Lezers medegedeeldGa naar voetnoot(*). De jeugd is vlug en leerzaam; zedigheid en ingetogenheid worden er, door weigering des huwelijks vooral bij de Heidenen, tot een belagchelijk uiterste gedreven, en de Predikant moet somtijds met gezag tusschenbeide komen, om de stugheid der ouders te buigen, (bl. 79.) Doch juist hieruit blijkt hunne ingetogenheid. Zindelijkheid, vooral in hunne winterwoningen, is alles behalve hunne deugd; echter drinken zij geene traan, gelijk men hun heeft nagegeven, maar leggen Angelica-wortels in, door walvischspek te kaauwen, en op die wortels uit te spuwen! - Meer stalen vangeen en ander mede te deelen, duldt ons bestek niet; men leze die zelf in het belangrijke boek. Egede acht de ontdekking der oostkust, of van Oud-Groenland, (welke men weet, dat onlangs door de Engelsche Pool-Expeditie vruchteloos gezocht is) voor zeer mogelijk, al ware het alleen om de zuidpunt van Nieuw Groenland heen. Onder zijne lotgevallen behoort ook de aanstelling en inwijding van eenen Leeraar op Groenland, onder anderen door het houden eener Latijnsche mis, (bl. 201.) Wij wisten niet, dat van den ouden Roomschen zuurdeesem, in de Evangelisch-Lutersche Kerk in Denemarken, nog zoo veel tot diep in de achttiende Eeuw was overgebleven! De vertaling van dit boek, hetwelk wij als eene aangename uitspanning zoowel, als eene nuttige bijdrage tot landen- en volkenkennis, ja als eene belangrijke lectuur voor vrienden des Christendoms allezins aanbevelen, is vloeijend. |
|