Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1820
(1820)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver de Alleenheersching volgens het Charter; door den Burggraaf De Châteaubriand, Pair van Frankrijk, Staatsminister, enz. Met eenige Aanmerkingen over de Zitting der Kamer van 1815, door de Uitgevers van den Nain Jaune. Uit het Fransch vertaald, door Jr. w. Baron v.g. Te 's Hertogenbosch, bij D. Noman en Zoon. X en 255 Bl. f 1-16-:Hoewel dit werkje, door den overvloed der stof, en | |
[pagina 18]
| |
omdat het enkel tot Frankrijks binnenlandschen toestand betrekking heeft, wat lang bij ons is blijven liggen, zoo vereischt toch de gespannen toestand van Europa, en van Frankrijk in het bijzonder, dat wij iets van hetzelve zeggen. Nimmer toch werd het gezegde des Dichters meer bewaarheid, dan thans in dat Rijk, ja in ons geheele Werelddeel:
Incidit in Scyllam, qui vult vitare Charybdim.
Twee magtige partijen betwisten elkander overal het oppergezag: de aanklevers van het oude, van alle voormalige inrigtingen, wetten, zeden en Godsdienstinzettingen vóór 1789; en de onbepaalde voorstanders van hetgene de Omwenteling, eerst van Amerika, daarna van Frankrijk, tot beginsel gesteld, en op de Maatschappij toegepast heeft, het Schrikbewind van robespierre alleen uitgezonderd. Één oogenblik was er, waarin men dezen geest uitgedoofd, of liever, al wat hij goeds had, met het oude Monarchale stelsel innig verbroederd waande; één oogenblik na den vrede van 1814: dan ach! hoe ras verdween die schoone droom! De terugkomst des Mans van Elba vertoonde de Revolutie weder in al hare dreigende en schrikbarende gestalte. Men onderdrukte dien geest spoedig in Frankrijk, en waande hem voor goed gesmoord, althans gebreideld: overal elders, dus dacht men, weerden hem de door ondervinding wijsgewordene Volken en Koningen. Er zijn na de laatste gebeurtenis naauwelijks vier jaren verloopen, en reeds steekt de geest der Omwenteling, niet slechts in Frankrijk, maar ook in Engeland, het hoofd op, en wordt in Duitschland naauwelijks door het vernietigen van alle vrijheid der drukpers, door het oprigten van Inquisitoriale Commissiën, en door het aan banden leggen der Akademische vrijheid, in Spanje door de hatelijkste vervolgingen geweerd. Wat de reden mag zijn van dit verschijnsel, staat ons niet te onderzoeken, en zou ons ook te verre heenvoeren. In Duitschland klaagt men over veel beloven en | |
[pagina 19]
| |
weinig geven; in Engeland wil men door Parlementshervorming de fabrijken weder aan den gang en het volk aan brood helpen; in Spanje eischt men verzachting van het Despotismus, hetwelk nu reeds bijna drie Eeuwen dat land onder den voet heeft gehouden. Men ziet dus, dat bijkomende oorzaken aan den oud-Monarchalen en nieuw-Constitutionélen geest in ieder land eene bijzondere wijziging geven. In Frankrijk vertoonen beide zich meer zuiver, meer ontdaan van bijkomende toevalligheden. De Liberalen eischen het Charter van lodewijk XVIII in deszelfs volle kracht, en daarin hebben zij zeker gelijk; maar zij tellen onder hunne banieren (en roemen daarop) eenen drom van veile slaven des ouden Geweldenaars, die toen onderdanig kropen, en nu luidkeels schreeuwen, omdat zij het veilig doen kunnen, - en voor deze heeft men, zelfs onder de Regering der beste beginselen, toch wel iets te vreezen. En wat willen daarentegen de zoogenoemde Anti-Liberalen, of streng Koningsgezinden? De andere partij zegt: Terugkeering van al het oude, zelfs de Heerendiensten, de Kerk- en Adelgoederen, en de Tienden; vervolging der Protestanten; herstelling der Jezuiten, en der middeleeuwsche barbaarschheid; benevens wraak op de mannen der Revolutie, op de Fransche krijgslieden, die de Republiek en buonaparte hebben verdedigd. Tot op de terugkomst van napoleon waren dit losse aantijgingen, meer in vrees dan op stellige bewijzen van daadzaken gegrond, en verspreid om den opstand eene kleur te geven; na zijne tweede verdrijving werden zij gedeeltelijk bewaarheid. Men heeft het werkje: Marseille et Nîmes en 1815, slechts te lezen, om te erkennen, dat er zich in het Zuiden van Frankrijk een nieuw Schrikbewind, eene Regering van het Graauw op naam des Konings - of liever der Prinsen - vestigde, die niet alleen in de genoemde twee steden, maar ook te Avignon en Lyon een' tijd lang ongestraft moorden pleegde op andersdenkenden, vooral op de Protes- | |
[pagina 20]
| |
tanten: want (en dit verlieze men niet uit het oog) Godsdienstige onverdraagzaamheid en ingekankerde wrok voegden zich bij staatkundige wraakzucht. Men zegge ook niet, dat dit met het boven door ons gezegde zou strijden, alsof het in Frankrijk, zuiverder dan elders, een oorlog van beginselen ware. Immers, de onverdraagzaamheid de haat tegen de Protestanten behoort wel degelijk tot de beginselen der streng Monarchalen, gelijk de bonald en de welsprekende Pair, wiens werkje voor ons ligt, (om nu van de mindere Echo's dier partij te zwijgen) met zoo vele woorden gezegd hebben. Ook heeft, tot hare schande, de geheel in dien geest denkende en handelende Kamer der Fransche Vertegenwoordigers van 1815 de moorden van dat jaar, die geheel Europa reeds kende, durven logenstraffen; en ook châteaubriand doet dit zijdelings. Dit moet ons verdenking tegen deze geheele partij inboezemen: want daden spreken luider dan woorden. Het is echter nuttig, dat wij van een harer eerste, meest geachte en zekerlijk buiten 's lands meest gekende Hoofden eene soort van staatkundige belijdenis hebben, waaruit wij ook nu nog ten minste de voorgegevene eischen en gronden van Regering der streng Monarchale partij leeren kennen; een boekje dus, thans te merkwaardiger, daar het als oorlogsverklaring kan dienen van eene der twee partijen, die thans in slagorde tegenover elkander geschaard zijn, om te zamen - gelukkig nog slechts met mond en pen - eenen onverzoenlijken krijg te voeren. De hoofdresultaten zijn deze, bl. 198: ‘De Godsdienst als de grond van het nieuwe gebouw; het Charter en de eerlijke lieden; de staatkundige zaken, maar niet de staatkundige mannen der Revolutie: ziedaar geheel mijn stelsel!’ En onder het woord Godsdienst versta men niet den Godsdienst des harten hij eenen man, die met zoo veel verrukking van de klokken spreekt (Génie du Christianisme), en de getrouwde Priesters onbeschaamdelijk Godsmoordenaars (Déïcides) noemt. Het zijn al de bijgeloovigheden der | |
[pagina 21]
| |
Middeleeuwen, door Jezuiten verdedigd; het is de wering aller Protestanten vooreerst uit openbare ambten, tot men hen voegzaam weder van alle burgerlijke Regten kan berooven. De teruggave der geestelijke goederen, en het onderwijs der jeugd door de Roomsche Geestelijkheid, (de herstelde Jezuiten, videatur Freiburg:) ziedaar hetgene de Kamer van 1815 wilde, en hetgene châteaubriand ook begeert! Maar wat nu zijn' anderen eisch betreft: ‘de staatkundige zaken, maar niet de staatkundige mannen der Revolutie;’ daaromtrent hebben wij reeds gezien, dat het tweede lid niet weinig voor zich heeft. Wij ook, wij kennen de staatkundige mannen der Revolutie - en van het Keizerschap: op den naam van eenen afschuwelijken de celles rijzen onze haren te berge, gelijk die der Hamburgers op den naam van davoust en die der Bremers op dien van van damme. Zulke booswichten te fnuiken, is nu, en was vooral in 1815, onmiddellijk na de voorbeeldelooze verlating des Konings door hen, die hij voor zijne getrouwsten hield, niet onbillijk. Maar ongelukkig bleef het daar niet bij. Onder den naam van te zuiveren, wilde men ook mannen verstooten, eerwaardig door hunne vrijheidlievende beginselen, en die hun vaderland liever verlieten, om zich aan eene lange gevangenschap bloot te stellen, dan de schanddaad van 10 Augustus en den ondergang van den Troon goed te keuren; gelijk lafayette. Ook in den jongsten tijd hebben de streng Monarchalen wel getoond, dat zij alles of niets wilden hebben; dat zij den Ministers niets vergaven, wanneer deze niet volkomen in hunne maatregelen, in hunne voetstappen traden. ‘Maar zij willen toch, volgens châteaubriand, de staatkundige zaken der Revolutie.’ Hier is het groote punt, waar wij den Burggraaf toeven. Hij heeft, zoowel in dit, als in andere geschriften, meermalen stellig betuigd, dat hij de herstelling van den ouden Regeringsvorm voor ondoenlijk hield: maar nogtans ziet | |
[pagina 22]
| |
men, met welk eenen tegenzin hij de vervreemding der tegenwoordige Nationale Domeinen (die, bij alle onregtvaardigheid in het beginsel, nogtans aan Frankrijks landbouw en welvaart een' oneindigen dienst heeft bewezen) beschouwt, en het nog niet verkochte dadelijk aan de Geestelijkheid wil hebben teruggegeven, hetwelk ook het verkochte, door de vereenigde werking van dat magtige ligchaam, zeer in gevaar zou brengen. Ook zoekt hij meer voorregten en eigendommen aan de waardigheid van Pair te hechten, dan het Charter daaraan toekent; hij wil de waardigheid aan den grond verbinden, want ‘dit is het middel, om in Frankrijk die Aristokratische familiën weder te brengen, welke de wachters en bolwerken van den Troon zijn. Indien de Kamer der Pairs minder eerbewijzingen en landeigendommen dan de Kamer der Afgevaardigden heeft, is het evenwigt verbroken.’ (Bl. 23) Maar, aan den anderen kant, schijnt châteaubriand de voorregten ook van de Kamer der Afgevaardigden, dus van het Demokratische gedeelte der Staatsregeling, niet alleen te handhaven, maar zelfs uit te breiden, door aan die Kamer het regt van voordragt toe te kennen, hetwelk, volgens de Fransche Grondwet, uitsluitend aan den Koning behoort, (bl. 7) door de verantwoordelijkheid der Ministers niet alleen, maar zelfs hunne gedwongene onderwerping aan den wil van de meerderheid der Volksvertegenwoordigende Kamer, gelijk in Engeland, (bl. 64) vast te stellen. Dit is nog niet alles. Onze Koningsgezinde Pair ijvert zoo sterk, als een Constitutionéle dit zou kunnen doen, voor de afschaffing van het Ministerie van Policie (bl. 48), voor de vrijheid van drukpers (bl. 35), en tegen de bemoeijing van Vreemden met de zaken van Frankrijk, (bl. 168 en verv.). Doch hierin handelt châteaubriand volkomen naar de toenmalige omstandigheden zijner partij. De Kamer van 1815 was streng monarchaal. Zij ging in hare plans van zuivering en herstelling veel verder, dan de Ministers noodig of | |
[pagina 23]
| |
zelfs uitvoerlijk keurden. Deze trachtten vergeefs, door eenige opofferingen, de Kamer terug te houden van verdere geweldige stappen, die elkander nu snel opvolgden, en van welke de ballingschap der Koningsmoorders, die hunne schuld door nieuwe verkleefdheid aan buonaparte na zijne terugkomst hadden verzwaard, geenszins de onregtvaardigste of onbillijkste was. In deze omstandigheden riepen de Ministers gedurig den naam en den personélen wil des Konings in, om zich staande te houden, en om de Koningsgezinden te beter tot zwijgen te brengenGa naar voetnoot(*). De Liberalen trokken destijds ook, belangshalve, met de Ministers ééne lijn, en verhieven 's Konings voorregten. Er schoot dus aan de voorstanders van het oude niets over, dan zich met den mantel der volksgezindheid en vrijheidsliefde te omhangen, en hunne partij van zucht voor het ministeriéle Despotismus te beschuldigen, die op hare beurt de Kamer van 1815 bij de Conventie onder robespierre vergeleek, en haar insgelijks beschuldigde van niet getrouw aan hare beginselen te blijven. Het scheen dus, alsof de beide partijen, door de zijde, welke de Ministers kozen, (een gevolg van de tooneelen in het Zuiden, en van de hevigheid der Kamer) de rollen gewisseld hadden; en vandaar de ongemeen liberale geest, die in het staatkundige dit boekje schijnt te bezielen. In het Godsdienstige blijft elk, die niet Roomsch is, den Heere châteaubriand een gruwel. Over het algemeen zijn het de Revolutionaire belangen, die hier aangetast worden. Het zij verre, dat wij ons tot verdedigers derzelve zouden willen opwerpen; het tegendeel is waar: maar, zoo men onder het woord belangen ook die van de verkochte en in duizend handen overgegane Nationale Domeinen verstond, | |
[pagina 24]
| |
(en dit kon zeer wel eene arrière pensée van den Burggraaf zijn) dan ware dit niet alleen hoogst onvoorzigtig voor de rust, maar ook zeer onstaatkundig voor de welvaart van Frankrijk. De boerenstand, te voren doodarm en veracht, is thans grootstendeels welvarend, ja rijk en zeer in achting. Wee der Geestelijkheid en den Adel, wanneer zij dezen stand verdringen willen! En schoon wij châteaubriand met dit voornemen niet beschuldigen, vreezen wij echter, dat uit vele van de voormaals bevoorregte Casten dit denkbeeld niet geweken is. Ziedaar den geest van dit werkje, naar ons inzien, geschetst; hetwelk wij boven eene doorloopende ontleding van hetzelve de voorkeur hebben gegeven. Veel goeds is er buiten twijfel in: het valt gemakkelijk, in de schildering der Omwenteling en der mannen des bloeds welsprekend te zijn; en welk een veld levert dit dan niet op voor eenen châteaubriand, wiens wegslepende stijl zelfs hier en daar in deze vertaling doorschittert! Als er ook slechts de helft waar is van hetgene op bl. 151 gemeld wordt, is men schreeuwend partijdig voor de Janitsaren en gehoorzame dienaars van buonaparte. Maar, zoo als gezegd is: Dum vitant stulti vitia, in contraria currunt. |
|