oogenblik van volslagene vertwijfeling is onmogelijk te beschrijven.
Men moest nu langs denzelfden weg, waar de gevaren door de steeds toenemende woede des storms verdubbeld waren, terugkeeren, om bij den Heer jacob te geraken, en te dien einde een voetpad, of liever een' trap van vier honderd treden, over den berg Glissoire opzoeken. Een gedeelte der slaven ging vooruit, om den weg te banen; een ander droeg de kinderen, en ondersteunde hunne vermoeide meesteres; de overigen omringden haar, om haar zoo veel mogelijk voor den regen en afgescheurde takken te beschermen, die de wind in het rond zweepte, en die, met geweld door denzelven voortgedreven, de wandelaars kwetsten, en ligt nog gevaarlijker schade hadden kunnen toebrengen.
Eindelijk hadden zij den top van de Glissoire bereikt; maar hier wachtte hen geen troost, maar de aanblik van duizendvoudig gevaar, waaraan slechts een wonder hen kon onttrekken. Het onweder was in zijne hoogste woede. Het was nu zes ure. Er bleef geene keus; men moest hier op den bergtop van koude en gebrek omkomen, of in den afgrond afdalen.
De arme moeder vertrouwde op God, die haar tot hier toe zoo wonderbaar behouden had, en op de getrouwheid harer slaven. Door deze ondersteund, daalde zij den berg af. Hier was geen spoor meer van een' weg; het was eene cascade, ja veeleer eene bergkloof, waarin boomstammen, aardklompen en steenen, door den stroom voortgesleept, naar omlaag rolden; regts en links stortten boomen met ontzettend gekraak neder. Hoe dikwijls bad de teedere moeder, wanneer zij rotsklompen zich losrukken en naar beneden donderen hoorde, God, dat Hij hare kinderen zou bewaren!
Bij zulk een dringend, rondom dreigend gevaar kon hen slechts een wonder redden: het geschiedde ook; want om zeven ure kwam de ongelukkige moeder, uitgeput, half dood, in eene soort van stompzinnigheid, bij den Heer jacob aan. Hij was juist met zijne gansche familie bij zijnen vader bij de Pont du Tombeau. Deze omstandigheid had voor de geredden zeer treurig kunnen uitvallen, hadden zijne slaven zich niet op het hartelijkst beijverd, om de vrienden van hunnen heer te ontvangen, en hun, die in dit oogenblik geene toevlugt op aarde hadden, allen bijstand te verleenen.