| |
Dagverhaal van eene reis op de rivier Suriname naar den Blaauwberg en Victoria, en voorts naar den regtervleugel van het kordon, of de defensielinie; gedaan door eenen officier van gezondheid, van den 11den tot den 26sten december 1818.
(Medegedeeld door den Weleerw. Heer A.D., Predikant te M., bij H.)
| |
Vertrek van Paramaribo naar den Blaauwberg, en aankomst aldaar.
Den 11den December l. l. vertrok ik 's avonds met Doctor N., die naar Victoria moest, in eene tentboot, zijnde een gedeeltelijk overdekt vaartuig, eene halve trekschuit gelijkende, die met vier of zes roeijers wordt voortgeroeid, als het getij zulks toelaat. Wij voeren, bij een' helderen maneschijn, van de stad Paramaribo, voorbij verscheidene plantaadjen, de rivier Suriname op, en rustten in ons vaartuig veilig tot 's morgens ten zes ure, toen wij om de ebbe niet verder konden voortkomen.
Daarom lieten wij, den 12den, bij de plantaadje de drie Gebroeders aanleggen. De Directeur, mijnen reisgenoot bekend, ontving ons zeer wel, en leidde mij, nog geene suikerplantaadje in derzelver bewerking gezien hebbende, naar den suikermolen, waar het riet door een' watermolen gemalen en het sap er uitgeperst wordt, welk uitgeperst sap in zes ketels tot suiker wordt gekookt. Deze plantaadje maakte over de 300 vaten suiker, van 1500 ponden het vat. De rumstokerij was er ook in het groot aangelegd; deze rum wordt meest van het schuim der suiker en van de uit de vaten gelekte stroop gestookt, terwijl het uitgemalen riet tot brandstof verstrekt. Wij dejeuneerden (brikforsten hier genoemd) om tien ure zeer smakelijk met eene schildpaddensoep en hertenbout, enz. (want van een dejeuné wordt op de plantaadjen even
| |
| |
zoo veel werks gemaakt als van een diné.) Na het dejeune kwam er een zwarte Kapitein of Koning van de bovenlandsche bevredigde Boschnegers met zijn gevolg en koopmanschap in eenige corialen aan. (Een coriaal is een zeer lang, smal vaartuig, bestaande in een' uitgeholden boom, waarin een Neger voor en een achter zit te roeijen of te paarlen: zeer zwaar kan men dit vaartuig laden; doch een ongeoefende slaat met hetzelve ligtelijk om.) Deze Kapitein, piet genaamd, verruilde met den Directeur eenige schildpadden, hertenbouten, rijst, gedroogden visch, enz. voor rum en suiker. Deze bevredigde Boschnegerkoning mag negotie doen; doch het is verboden, met denzelven voor kruid en geweren handel te drijven. De Boschnegers zijn zeer sterk, en hun Opperhoofd heeft over hen een groot gezag. Kapitein piet stapte daarna weder in zijn' coriaal met zijne bijna naakte vrouw, de een voor-, de andere achterin, dezen hollen boom voortpaarlende, wordende hij van de andere corialen gevolgd.
Om twaalf ure begon het water weder te wassen, en dus vertrokken wij, kunnende de voorbijvarende plantaadjen thans beter zien; onder dezelve scheen groot Chatillon, alwaar over de drie honderd slaven zijn, een geheel dorp te wezen.
Verder kwamen wij aan een groot eiland, met hooge boomen bewassen, midden in de rivier gelegen, hetgene zeker wel 1¼ uur lang en 5 minuten breed was.
Tegen zes ure, wanneer de vloed ophield, kwamen wij op de Joodsche Savana aan. Bij dit Joodsche dorp ligt de post Gelderland. Daar de Kommandant eene tentboot en andere Negers voor de reis verschaffen moest, gingen wij bij denzelven onzen intrek nemen, die ons als kameraden ontving, en, na bij hem gedineerd te hebben, was ons bed door het ophangen van onze hangmatten gemaakt, waarin wij gerust sliepen: want het is hier de gewoonte, zijne hangmat op reis mede te nemen, en ieder Directeur heeft klampen in zijn huis, waaraan men dezelve kan ophangen.
Den 13den December 's morgens in tijds zullende vertrekken, stapten wij, na ons ontnuchterd te hebben, ten zes ure in de boot, en kwamen ten negen ure op 's Konings houtplantaadje en steenspringerij aan, die de worsteling Jacobs geheeten is. Daar ik gaarne de steenspringerij wilde zien, en de Directeur op dezelve mijnen reisgenoot wel bekend was, kwamen wij bij hem, die ons volstrekt op het dejeuné wil- | |
| |
de houden; maar, van alles voorzien zijnde, een geheel watergetij daardoor verloopende, en 's nachts niet dan met gevaar kunnende voortkomen, daar de rivier hier vol klippen wordt, waarvan vele boven en andere onder het water liggen, waarop men ligtelijk met de boot kan vastgeraken; zoo moesten wij hem zijn vriendelijk aanzoek afslaan. Dan, ik verzocht hem, de bewerking der steenen en de boring te zien, en het springen, door het in den steen geboorde gat met kruid te vullen, en hetzelve met een' sisser aan te steken. Ik zag sommige steenen, door het afspringen dier stukken, als een' vijver uitgehoold, welke steenen vijver zeer hoog was. Hier was eene geheele steenen bergrist, daar men aan sommige steenen begin noch einde vinden konde. Een andere steen was alleropmerkelijkst. Deze steen steekt een twintig voet boven den grond regtop uit, en is zoo dik, dat acht personen hand aan hand hem naauwelijks konden omarmen; een geheel huisje was uit denzelven te bouwen. Een boom, die welig in eene geheele steenplaats, of berg, stond en groeide, was mij hier eene derde merkwaardige bijzonderheid; de wortels schenen in den steen te zijn ingeweven; deze boom was tamelijk groot, en van meer dan mansdikte. Het gebruik van deze steenen is alleen, om het afspoelen der gronden voor de plantaadjen te beletten, en eene goede landingplaats te hebben.
Onderrigt voorts van den Directeur genomen hebbende nopens de in de rivier zijnde blinde klippen, vertrokken wij, na een uur toevens, weder, en kwamen om twaalf ure aan de houtplaats de goede Vrede en Compagnie. Suiker- en koffijplaatsen worden er boven de Joodsche Savana niet meer gevonden. Vele landen zijn nog ongecultiveerd, en die bebouwd zijn, zijn kost- of houtgronden. De eigenaar niet te huis zijnde, werden ons evenwel eenige verfrisschingen aangeboden. Een jongen leidde ons rond. Er was een steen, dien de Negers aldaar, beneven; den Gado-boom, voor hunnen God houden, aan welke beide Godheden zij geofferd hadden, gelijk bleek uit het geld en de gebrokene flesschen, bij dezelve gevonden. Eenige kruiden werden mij getoond, die de Negers voor onderscheidene ziekten zelve gebruikten. Eenige stukken ertssteenen en ertsachtig zilverzand, en eenige katzoe-appels, die in het wild groeiden, nam ik mede; de smaak van deze katzoe-appels is zeer goed, en gesloofd
| |
| |
zijn zij zeer aangenaam. De laatste bijzonderheid, die wij hier aantroffen, was eene Negerin, die 106 jaren oud was, zoodat ook hier de menschen soms oud kunnen worden. Het weder warm zijnde, gingen wij ons in de rivier baden, echter niet lang, daar wij gewaarschuwd werden voor de kaaimans, eene soort van krokodillen, die soms vijf of zes voet lang zijn. Vaak bijten zij de zwemmers onder het water de leden af, of slepen hen naar de diepte.
Na deze verkoeling namen wij om vier ure de reis weder aan, en kregen eene zware regenbui. Na dezelve bleef er een zware damp boven het bosch: gelijk hier alles bosch en veel hoog bergland is, zoo bespeurt men dit hier altoos na den regen door de uitwaseming der bosschen, zoodat de zon hier in de bovenlanden niet vóór negen ure regt doorschijnt. De rivier is hier ook in breedte verminderd, en op sommige plaatsen zeer ondiep, zoodat wij telkens vastzaten, en de Negers uit de boot moesten, om die over de ondiepte heen te dragen of te slepen. Bij de plantaadje Rijnsbergen, welker Directeurshuis zoo verrukkend op een' trotschen berg ligt, gingen wij even bij den helderen maneschijn uit de boot, en, na eene pijp gestopt te hebben, weder voorwaarts, en kwamen, na gedurig vastzitten, terwijl de Negers, voorbij groote steenen of klippen varende, voor dezelve den hoed afnamen, of wat eten in het water smeten, eerende alzoo die klippen als hunne Goden, om half een op den Blaauwberg, of Berg en Daal, aan. Wij stapten aan land, en, daar de Directeur reeds sliep, lieten wij onze hangmatten in het voorhuis ophangen, en rustten daarin genoegelijk tot den morgen van den 14den December.
| |
De Blaauwberg.
's Morgens was de Directeur, dien mijn reisgenoot wel kende, zeer gewillig, om ons het een en ander aan te toonen. Hij geleidde ons op dezen vermaarden berg, aan wiens voet zijne woning was. Na 1¼ uur steil geklommen te hebben, waren wij op denzelven, en hadden het ruimste gezigt. In de verte zagen wij, door een' kijker, zeer hooge bergen en bergketens, ook afgeknotte bergen, en hij betoog de mij de waarschijnlijkheid, dat dezelve, volgens de berigten der Indianen, vuurspuwende bergen geweest waren, om
| |
| |
tot welke te komen men ten minste een paar wek en wer had te reizen. Deze berg liep naar den rivierkant zoo steil af, dat men op het uiterste einde nog geen het minste spoor van deszelfs voet zag. Het was ons, om de verbazende hoogte, evenwel onmogelijk, een' steen in de rivier te werpen. Aan de overzijde was een berg, die echter lager was. In het op dezen berg geplaatste huisje, hetwelk zeer fraai op den uitersten top gebouwd was, sneed ik, bij honderde andere namen van personen, die dezen berg bezocht hebben, ook mijnen naam, en wij keerden, na alzoo wat uitgerust te hebben, langs eene andere min steile zijde weder terug. Dezelve was mij voor het afklimmen nog te steil, zoodat ik, dikwijls op het punt van vallen gestaan hebbende, eindelijk er half kruipende af kwam tot aan de Negerwoningen. Deze plantaadje is, namelijk, een van de grootste houtgronden, daar deszelfs gronden onbepaald uitgestrekt zijn. Over de twee honderd Negers zijn op dezelve; welke slaven ieder een afzonderlijk huis hebben, zoodat dit een geheel dorp uitmaakt, hetwelk aan den voet en in de helling van den berg zoodanig gelegen is, dat men uit de bovenste huizen over de andere, en alweder lager over de benedenste henen ziet. Beneden hadden de Negers hunne kerk, of afgodische plaats. Hun afgod is hier eene tamme Abater-slang, welke zich vertoonde, waar men haar riep of sloot, en zelfs uit de hand at. De Directeur vertoonde mij verscheidene inlandsche dieren, die op den Blaauwberg gevangen waren, als buffels, herten, reebokken, boschzwijnen, tijgerkatten, enz. welke min of meer tam waren. Na de bezigtiging van deze viel mijn oog op de groote klompen ertsen, voornamelijk ijzerertsen, die aan den voet van den berg verspreid lagen, als steenen, waarvan ik eenige voor mij in de tentboot brengen liet. Onderscheidene dezer stukken zouden den liefhebberen der Mineralogie zeer aangenaam zijn. Behalve deze verschillende ertsen, bevat deze berg wezenlijk goud, daar er,
vóór eenige jaren, eene mijn in denzelven gemaakt is, uit welke men goud gehaald heeft. Deze mijn had eenen verbazenden rijkdom kunnen opleveren; maar, door het slecht ondermijnen of onderstutten van den berg, is dezelve toen ter tijd ingestort, hetwelk een veertigtal daarin werkende personen het leven heeft gekost, en honderd manschappen hebben te vergeefs aan de opdelving eenige dagen achtereen gewerkt, en men heeft
| |
| |
dezelve, hetzij levend of dood, niet kunnen wedervinden. Na dien tijd is de verdere graverij en goudzoekerij geheel gestaakt, en de goudschat blijft alzoo in den berg bewaard. Op andere plaatsen zijn ook goudsporen gevonden. Dan, alle navorschingen en ondernemingen zijn thans verboden, vreezende men, dat de Boschnegers, ziende zoodanigen schat voorhanden, zich niet gerust zouden houden, daar hun getal in de nabuurschap zelve zeer groot is. De kosten en uitgaven tot zulke onderneming zijn ook important, en zij diende van Gouvernementswege en met eene sterke bezetting ondersteund te worden; en misschien zijn er meerdere redenen, die de hervatting van deze goudzoekerij verhinderen. Nieuwsgierig, om deze mijn, welker ingang geheel open is, te zien, leidde mij de Directeur, als digt bij zijn huis zijnde, derwaarts: twintig schreden ging ik in dezelve; dan de duisternis, en de waarschuwing voor vergiftige slangen en spinnen, deden mij spoedig terugkeeren. Onder het ontbijt verhaalde de Directeur, hoe moedig, dapper en getrouw de slaven op deze plantaadje waren: meer dan eens hadden zij de aanvallen der Boschnegers uitgestaan, en dezelve verdreven; zij hebben ook allen geweer en wapenen, en hebben het voorregt gekregen, om op deze plantaadje altoos te blijven. Ieder Neger krijgt een stuk land, waarop hij zijn' kost, als bananen, taaijers, rijst enz., plant, en eenige dagen, om daarop te arbeiden, behalve dat zij ook hun wekelijksch werk in twee of drie dagen gemakkelijk kunnen afdoen, en de buitenste planken zijn daarbij nog voor de zagers. En alzoo zijn hier vele Negers rijker dan menig Directeur, en brengen juist niet extra veel voordeel voor den eigenaar op, die dezelve nog van kleederen, medicijnen en andere dingen moet voorzien; en zij, dus van alle lasten ontheven, hebben hier, betrekkelijk gesproken, inderdaad een benijdenswaardig lot. De Directeur verhaalde mij voorts van zijne boschpatrouilles, die hij, als Burgerofficier, diep landwaarts in gedaan
had. Hieraan zijn de grootste moeijelijkheden verknocht; als, om alle noodwendigheden mede te voeren, de ongemakken van in de bosschen te verblijven en in dezelve te verdolen, gevaar voor het roosgedierte, en de onbescheidenheid der Indianen, die men zegt bijna onbekend diep landwaarts in te wonen. Zoo verhaalde de Directeur, (hetgene ik voor zijne rekening laat) diep landwaarts in, tweevingerige Indianen ontmoet te heb- | |
| |
ben. Ware hier een kundig, sterk en ondernemend mensch, die door het Gouvernement ondersteund werd, die zoude misschien hier meerder onderzoekingen kunnen doen, en men zoude langs dezen weg zeker kunnen te weten komen, of al deze landstreken bewoond werden, en door wie: ook is de oorsprong van de rivier Suriname ten eenemale onbekend, die men, om de hooge en veelvuldige klippen, nog maar een paar dagen kan opvaren, en de Boschnegers alleen kunnen iemand zoo ver tegen de hooge klippen in hunne kleine corialen opbrengen. De andere rivieren, als de Marowyne en Saramacca, worden hoogop even onbevaarbaar.
| |
Vertrek van den Blaauwberg naar Victoria.
De destinatie van mijnen reisgenoot nog eenen halven dag verder zijnde, vertrokken wij om tien ure weder, daar ik gaarne het uiteinde van dit land, zoo verre het bekend is, zien wilde; zijnde Victoria en Weltevreden de uiterste posten, en dit de laatste houtplantaadje.
Alles komt hier boven vreemd voor. De door de natuur gevormde bosschen, aan wier hooge takken onderscheidene klimopsoorten waren aangegroeid, veelvuldige soorten van planten, op hooge bergen groeijende, en hare wortels tot in den grond schietende, veraangenaamden het gezigt, daar alles natuur was, en de reukzenuwen soms aangenaam geprikkeld werden. De rivier zelve was soms door eene klip, die dwars of schuins door dezelve liep, en zich boven het water verhief, half toegedamd. Een stuurman voorop moest op de blinde klippen passen. Hier en daar wees een afgebrand stuk bosch een' kostgrond van de Negers aan, die, om een' kostgrond te hebben, maar in een stuk bosch den brand steken, de overblijvende stammen laten staan, de afgebrande wegruimen, en in deszelfs grond, zonder verdere bewerking of omploeging, hunne bananen planten, welke dezelfde vrucht is als de pisang in de Oost, en hier voor de slaven het gemeene voedsel, even als de aardappelen voor den ambachtsman in Holland: en, schoon hier geen meerder moeite tot het ontginnen van landerijen gedaan wordt, groeiden evenwel hier deze bananen zeer welig. Deze grond was op de helling van den berg gelegen; hierbij stonden een dertig Negerhuizen, die ook tot den Blaauwberg behoorden.
| |
| |
Wij leiden even aan, en kwamen, van de eene klip op de andere springende, aan wal. De ligging van deze plaats was ook fraai. De witte stukken marmer, die er, door de natuur gevormd, lagen, te beschouwen, had de moeite van het aan land stappen dubbel vergoed. Eenige kalebasboomen zagen wij ook hier, voorzien met groote kalebassen, welke van het meeste en veelvuldigste gebruik zijn voor de Negers, die ze, alle zeer fraai uitgesneden, gebruiken voor etensnappen, drinkbakken, lepels, waterscheppers, enz. Bijzonder trokken eenige lintjes, om die kalebassen gebonden, mijne aandacht, daar ik zulke lintjes meermalen aan uitgezette vischlijnen had opgemerkt; en ik vernam, dat dit eene obie genaamd werd, welke obie door een' of ander' Neger aan dezelve gebonden wordt, ten bewijze, dat hij dit zich toeëigende, of dat het zijn goed was, in welke obie zij hier alle de grootste heiligheid stelden, zoodat niemand zulk een met eene obie voorzien stuk zoude wegnemen, uit vreeze voor de grootste ongevallen.
Verder onze reis vervorderende, zaten wij gedurig door de ondiepte vast, en de Negers, daar het hier een harde zandgrond was, moesten met hun alle de boot over de ondiepte schuiven. Het weder warm zijnde, stapten wij zelve uit de boot, wandelden een eindwegs door het water, en kwamen alzoo met de boot om vier ure op Weltevreden aan.
Dit Weltevreden is een kleine houtgrond, aan het land behoorende, en een Hospitaal is op denzelven geplaatst. Daar de post Victoria een half uur hoogerop lag, vertrokken wij derwaarts; en de Doctor, die, aldaar zijnde, wist, dat hij zoude worden afgelost, had, ons ziende aankomen, de tafel reeds laten dekken. Wij sleten bij den Opzigter of Directeur den avond, waar ik ook, om de meerdere ruimte, mijne hangmat liet ophangen, en gerust sliep.
's Morgens den 15den December, na thee gedronken te hebben, wandelde ik hier en daar in het rond. De Directeur wees mij den kaneel- en kruidnagel-boom; voorts den Aracou-boom, welke verf oplevert, waarmede zich de Indianen verwen, om voor eenige insekten zich te beveiligen. Ontzaggelijke stortregens vallen somtijds alhier, gelijk de gevormde kanalen aanwijzen; en het is ook niet gelogen, dat de rivier hier soms tien of twaalf voet in de vier en twintig uren wast: het is, door den sterken stroom, alsdan onmogelijk,
| |
| |
om tegen dezelve op te komen. Bij den Directeur op het dejeuné verzocht, dischte hij onder anderen eene lekkere blaf op, eene soort van soep, die door de Negermeiden wordt gekookt uit taaijers, visch, vogels, vleesch, of spek, door elkander, sterk gekruid, die zeer wel smaakte. Daar ik op mijn vertrek stond, beloofde mij de Directeur, mij een' tweeden stuurman mede te geven, om over de ondiepten te komen.
| |
Terugtogt van den post Victoria naar den post Gelderland, en vandaar naar Gouverneurslust.
Afscheid van den Directeur genomen hebbende, vertrok ik na den middag om twee ure, en kwam, door hulp van den medegegeven' tweeden stuurman, gelukkig over de ondiepten heen, zoodat ik om zeven ure weder op den Blaauwberg was. Toen gerust hebbende, wilde ik, daar ik doorvaren konde, niet verblijven, waardoor ik veel won, zoowel om het water, daar hier bijna geen vloed komt, wijl hier door het afloopend water genoegzaam altijd eb gaat, als om de koelte voor de roeijers.
Om tien ure toefde ik even op de schoongelegene plantaadje Rijnsbergen, en liet mijn bed spreiden. Lang had ik niet gerust, of ik ontstelde zeer door het geroep: help! help! In een' vooruitvarenden coriaal zat een Neger, en uit denzelven was een soldaat, dien hij naar de Joodsche Savana bragt, door omkijken, gevallen; dan, ik konde van dezen, door verscheidene malen heen en weder te laten roeijen, bij de lichte maan, niets meer bespeuren, dan zijn' hoed alleen, die op het water gevonden werd. Onderscheidene echo's hadden alleen op het geroep van den ongelukkigen antwoord gegeven, die waarschijnlijk door een' kaaiman spoedig aangegrepen, naar de diepte gesleept, en dus ellendig omgekomen is. Dit geval deed mij weinig slapen, waardoor de Negers goed doorroeiden, zoodat ik 's morgens, den 16den, om vier ure weder aan de worsteling Jacobs was, en roeide door, na vooraf thee te hebben laten zetten, terwijl ik in de boot ontbeet, zoodat ik om elf ure weder aan de Joodsche Savana kwam, en, na twee en twintig uren gezeten te hebben, blijde was aan land te stappen bij den Luitenant D., bij wien ik, volgens gemaakte afspraak, dejeuneerde, en die mij onthaalde op een' beefaal, die de gedaante van een' paling
| |
| |
heeft, maar zoo vet niet is, en, levend, de bijzondere eigenschap bezit, van vele electrieke stoffen in zich te bevatten, zoodat men, denzelven met de hand of een' ijzeren laadstok aanrakende, een' electrieken schok ontvangt door al zijne ledematen. Deze was voor mij een geheel onbekende visch, en smaakte wèl. Hij liet mij na het eten eene levende tijgerkat zien; aan een kettingje lag dezelve vast; hij zelf nam dit poesje in zijne armen; zij ziet er ook even als eene kat uit, dan heeft eene tijgerhuid, groote ooren en neus, een' dikken staart en scherpe klaauwen. Eene kip, haar te na komende, slaat zij met hare klaauwen in eens ter neder.
Voorts, na wat geslapen en ontbeten te hebben, ging ik mijne reis vervorderen. De Luitenant D. werd nu mijn reisgenoot, daar ik thans de reis naar Doctor K. op het Gouverneurshuis, die mij acht dagen bij zich verzocht had, wilde aannemen. Deze post ligt landwaarts in, in eene loodregte linie, welke het kordon, of de linie van defensie, uitmaakt, zijnde vijf uren afstands van den post Gelderland af gelegen.
Mijne aankomst op Gelderland, en den tijd van mijne wederkomst, had ik den Heere K. reeds laten weten, en deze had alzoo een paard gestuurd; dan bij den avond verkozen wij liever te wandelen, en gingen dus om zes ure bij zonsondergang op weg, drie Negers tot het dragen van onze goederen, hangmatten en mondbehoeften medenemende.
Het witte zand, en zeer hooge bergen van dit zand, gelijk wij er vier passeren moesten, gelijken naar helder, fijn gemalen marmer, en, daar op hetzelve zand niet vele boomen en heesters groeijen, is dit eene vlakke Savana, en deze weg bij helderen zonneschijn ongaanbaar. Mijn reisgenoot toonde mij de sporen van het overtrekken der singo's, of wilde varkens, en verhaalde mij, dat de militairen nabij den post Gelderland een twintig stuks van deze dieren gedood hadden. Daar zij van het eene bosch soms naar het andere trekken, en altijd hunnen voorganger, die hun hoofd is, volgen, laat men dit hoofd ongestoord passeren, zoo men geenen algemeenen aanval van deze dieren wil afwachten, daar men dan al de andere gerust kan doodslaan. Men vindt dezelve niet dan met groote hoopen te zamen, en het is een zeer aangenaam wild. Om negen ure waren wij te Fredriksdorp, ook een militaire post, daar een Serjant-majoor Kommandant is. Wij volvoerden ons voornemen, om hier te blijven, en, na voor- | |
| |
af de medegenomene ham en vogels te hebben laten aanregten, begaven wij ons ter ruste.
Den 17den December, 's morgens om zeven ure, nadat de Luitenant in zijne kwaliteit het een en ander had nagezien, stegen wij beide te paard; de weg werd langzamerhand min zandig, en zwaar bosch, waardoor al de weg eene laan en zeer lommerrijk was, en alzoo zeer mooi te bewandelen zijnde, stapten wij af, mijn reisgenoot om wat te schieten, en ik, om zoo vele onbekende planten en boomsoorten te beschouwen. De mooiste ananassen stonden hier in het wild, alsmede een overvloed van limmetjes, eene soort van citroenen, doch saprijker, schoon kleiner van stuk, dan deze, tamarinden en andere onderscheidene soorten van boschvruchten. Zeer veel ware hier in het groeijend rijk te onderzoeken en te ontdekken. De Boschnegers en Indianen gebruiken alle niet dan inlandsche kruiden, waarvan er verscheidene in sommige ziekten en ongemakken probatum zijn; dan, geen hunner wil een' blanke die kruiden, noch ook het vergift, waarmede zij hunne pijlen vergiftigen, bekend maken. De cederboomen stonden hier ook fraai. Zoo kwamen wij Gouverneurslust allengskens nader, hetwelk wij in de verte van eenen berg schilderachtig zagen liggen, en alwaar wij om tien ure aankwamen, door onzen gastheer opgewacht, en wel in het Gouvernementshuis, dat hij op dien tijd tot zijne dispositie had, en hetwelk anders door den Kommandant van het kordon bewoond wordt; dan deze was vertrokken, en had het kommandement overgegeven.
| |
Verblijf op Gouverneurslust, en retour naar Paramaribo.
Het Gouverneurshuis is in een' zeer netten, Hollandschen smaak gebouwd, en, behalve dit, stonden hier nog onderscheidene andere gebouwen, en het Kommandantshuis. In den aanleg van den vijver en de tuinen was de beste orde in acht genomen; het omhakken van het omliggend bosch, en de nabijzijnde post Mauritsburg, welke tien minuten verderop gelegen is, gaf een zeer schoon gezigt, zoodat het niet minder dan eene buitenplaats is, bestemd voor het verblijf van den Gouverneur, of voor zijn buiten, of bij de inspectie van het kordon. Dit kordon is eene linie, die om het geheele bebouwde land van deze Kolonie getrokken is, ter beveili- | |
| |
ging van dezelve voor de Boschnegers, en om het wegloopen der slaven van de plantaadjen te beletten. Op den afstand van een half uur was een post, of piket; dan thans zijn de posten maar om de twee uren bezet.
Het eerste werk, dat ik na mijne aankomst alhier deed, was het baden, hetwelk eene aangename verkwikking was. Om twaalf ure dejeuneerden wij lekker met room: want hier zijn veertig stuks koeijen, die aan den post behooren, en dus is hier melk in overvloed, die in de stad zoo schaarsch en duur is. Hierna wandelden wij, om drie ure, naar den post Mauritsburg. De Officier van dien post ging met ons terug. Wij dineerden om zes ure te zamen. Hier at ik voor het eerst bot, die voor de Hollandsche niet behoeft te wijken. Wij bleven voorts dien avond bij elkander, en sliepen in het Gouverneurshuis gerust.
Den 18den December stelde de gastheer na het theedrinken eene wandeling voor. De Hollandsche groenten stonden in den tuin zeer wel, en deden, met eene kweek van honderd kippen en eenden, en een' vischrijken vijver, in de eerste dagen geen gebrek zien. Een' stal van zestig beesten, waarin zoo paarden en koeijen, als ezels geborgen worden, zag ik, als ook eene smederij, die ik mede alhier niet verwacht had. Alles wordt hier gemaakt, naardien er verscheidene Negers als smids en timmerlieden werken. Hierna wandelden wij weder naar Mauritsburg, en bezagen het hospitaal en de kasernen. Eene blinde slang en een tijgervel, welke de Officier van dien post had, stond hij mij af. Wij dejeuneerden om twaalf ure, kuijerden na de thee nog eens rond, dineerden om zes ure, wanneer men tot tien ure 's avonds bij elkander bleef. En dit is het gewone plantaadjeleven.
's Avonds plan gemaakt hebbende, om den volgenden dag, den 19den, naar den post Smotappi te gaan, welke zes uren van Gouverneurslust in eene regte linie van het kordon ligt, had de Heer K. reeds 's morgens ten vijf ure een' wagen met vier ezels en losse paarden gereed doen staan, zoodat wij naar verkiezing konden rijden. Halfweg, op den post Nephusburg, dat een Serjantspost is, rustten wij, en verwisselden. Ieder half uur zag men nog overblijfsels van gebouwen en regenbakken van posten, die nu opgebroken waren. Het is hier voorts alles hoog bosch. Verscheidene apen sprongen in de boomen, en de zonnevogel was hier ook:
| |
| |
deze zeer schoone vogel is zeer zeldzaam; te vergeefs schoot men op denzelven. Tegen tien ure kwamen wij op Smotappi aan, en vroegen den kommanderenden Officier, of hij van middag alleen had gedacht te eten. Hij verwelkomde ons, en leidde ons den post rond. Het kordon is hier ook ten einde. Na gezien te hebben, dat hij ook nog geen gebrek had, vertrokken wij weder tegen drie ure, eenige fraaije slangen en boschspinnen opgedaan hebbende. De Luitenant D. ging vooruit, om te jagen, en schoot een' grooten boschvogel. Te Nephusburg wachtten wij elkander, en kwamen ten zeven ure op Gouverneurslust weder aan; de kok was reeds klaar, en wij bragten voorts dien avond vriendschappelijk door.
Den 20sten wandelden wij eens naar de kostgronden, die in het bosch waren aangelegd, waar de bananen en taaijers tierig groeiden; voorts ook de cassava, waarvan ik ook hier zeer goede stijfsel zag maken, benevens brood, cassavabrood of koeken genoemd, dat zeer goed smaakt. Verder zagen wij galeiboeven in de ijzers; negen gewezene militairen waren zoo gearmeerd; zij waren bezig met het opwerpen van een' weg en het omhakken van een bosch. Des middags deden wij een togtje met een' nieuwen wagen.
Den 21sten kreeg de Luitenant tijding van de aankomst der troepen voor de aflossing, die jaarlijks geschiedt, en nog zoo spoedig niet verwacht werd; zoodat wij den 22sten te paard weder naar den post Gelderland vertrokken, en daar tegen den avond aankwamen. Den 23sten gaf de Luitenant zijnen post aan zijnen opvolger over in het Joodsche dorp, of de Joodsche Savana. Hier leidde hij ons bij de voornaamsten in, die, met ons bezoek vereerd, ons hunne mooije kerk en boeken Mozes lieten zien. Het speet mij, dat 's middags de regen ons belette in onze wandeling naar een Indiaansch dorp, dat een uur van de Joodsche Savana af lag. Eenige van die Indianen waren op het Joodsche dorp, die bogen, pijlen, gemaakte kannetjes en potten te koop aanboden: weinigen kunnen hunne Indiaansche of Bokkeneesche taal verstaan, en zij hebben alleen hunne schaamte bedekt.
Den 24sten stapten wij bij tijds in de boot, de terugreis naar Paramaribo aannemende. De militairen met al hunne bagaadje, vogels, bokken, geiten, papegaaijen, raven enz. in eene groote overdekte pont wordende ingescheept, geleek
| |
| |
dezelve wel naar de ark van Noach. Een hond, in het water vallende, jankte vreesselijk, en, eindelijk er uitkomende, had hij zijn' staart verloren, die hem zeker door een' kaaiman was afgebeten. Om elf ure stapten wij op de plantaadje l'Esperance aan land, en, na bij den Directeur gegeten, en de suiker- en rumstokerij bezigtigd te hebben, vertrokken wij tegen den avond, en om den vloed ankerden wij om twaalf ure, en lieten ons bed in de boot opmaken.
Den 25sten voeren wij weder van zes tot twaalf ure, gingen op de plantaadje Waterland uit de boot, waren gasten bij den Directeur, en werden 's avonds op de plantaadje Adrichem, die een uur benedenwaarts ligt, te soupéren gevraagd.
Mijn reisgenoot op de plantaadje aan de overzijde moetende zijn, voeren wij naar Klaverblad over; vanhier kon men wandelen naar de plantaadje St. Eustachius; wij staken vandaar met den Directeur naar de plantaadje Adrichem over, vanwaar wij, na gesoupeerd te hebben, vertrokken, en kwamen den 26sten December met de arke Noachs, die wij 's nachts hadden ingewacht, om tien ure te Paramaribo terug; gevende het gezigt van de stad, de rivier afkomende, met een zestig stuks schepen op de reede, eene fraaije vertooning.
|
|